Voorpublicatie: ‘Sport en Vlaamse Beweging’

Door Stijn Knuts, Hans Vangrunderbeek & Pascal
Delheye


Epiloog van het syntheseartikel ‘Sport’ door Stijn Knuts, Hans Vangrunderbeek en Pascal Delheye, vanaf 2023 te lezen in de digitale Encyclopedie van de Vlaamse beweging.

Sport, Vlaamse beweging en Vlaamse identiteit zijn al meer dan anderhalve eeuw met elkaar verstrengeld. Al sinds de 19de eeuw worden Vlaamse eisen op het vlak van taalpolitiek en machtsverdeling overgenomen in sportieve contexten. Een specifieke sportdiscipline, de wielersport, voegde vanaf de vroege 20ste eeuw zelfs sportieve elementen toe aan de constructie van de Vlaamse identiteit. In de tweede helft van de 20ste eeuw zorgde de uitbouw van Vlaamse staatkundige structuren binnen het Belgisch federalisme er ook voor dat er een beleid kwam dat lichaamsbeweging en sport vanuit een specifiek Vlaams kader benaderde. Sterker nog: de ‘uitsplitsing’ van de Belgische sportadministratie vanaf 1963 liep vooruit op die van de andere administraties.

Deze synthese is echter meer opwarming dan zegeronde. De lacunes in het sporthistorisch onderzoek blijven groot, zowel voor de vroege 20ste eeuw als voor de meer recente periode. Hoewel belangrijke stappen in de uitbouw van een zelfstandig Vlaams sportbeleid werden onderzocht, blijft de houding van de Vlaamse politieke partijen tegenover sport en lichamelijke opvoeding in hun programma’s sinds de jaren 1970 grotendeels een blinde vlek. Dat geldt ook voor de visies en accenten die naar voren kwamen in parlementaire debatten. Een analyse van zulke onderwerpen kan een beter beeld geven van de precieze plaats die sport moest innemen in de Vlaamse samenleving voor opeenvolgende beleidsmakers. Dat geldt a fortiori voor de visie op sport en lichaamsbeweging van partijen die zich tot de Vlaamse beweging rekenden.

Ook hoe de Vlaamse sportcultuur die door dit beleid ontstond invloed had op de mate waarin sport een Vlaamse identiteit hielp definiëren, blijft voer voor verder onderzoek. Beschikbare casestu- dies wijzen alleszins uit dat het al dan niet ‘Vlaams-zijn’ van recente atleten duidelijk wordt gemarkeerd in de media. Dat was bijvoorbeeld het geval met de tennistoppers Kim Clijsters en Justine Henin in de jaren 2000. Volgens Vera Zontrop bestempelde de Vlaamse dagbladpers de Limburgse Clijsters daarbij als “van bij ons”, en de Waalse Henin als “anders”.

Dat het in het bovenstaande geval om twee sportvrouwen ging, introduceert een andere belangrijke lacune in het onderzoek. Al het bestaande onderzoek naar de intersectie tussen de moderne sport en identiteitsvorming bleef voorlopig beperkt tot mannensport. Hoewel er al vanaf het interbellum eigen circuits ontstonden voor bijvoorbeeld vrouwen-wielrennen, moesten veel vrouwelijke sporters tot zeker in de jaren 1950 opboksen tegen diepgewortelde morele, religieuze, sociale en zelfs medische bezwaren (behalve in enkele voor vrouwen ‘aanvaardbaar’ gevonden disciplines, zoals zwemmen of gymnastiek). Dat maakte hen te controversieel om dienst te doen als identiteitssymbolen.

Maar ook na de jaren 1950 – en in sommige disciplines tot op heden – bleef vrouwensport een ondergeschoven kindje qua populariteit en media-aandacht. Niettemin blijft het interessant om te analyseren hoe kwesties als taalconflicten en Vlaamse identiteitsvorming zich in dit circuit manifesteerden.

Die Vlaamse identiteitsvorming is vandaag nog altijd nergens zo duidelijk en geladen aanwezig als in het wielrennen. Sinds de jaren 1990 wordt die sportdiscipline nadrukkelijker dan ooit gevierd als een Vlaams fenomeen. Dat toont zich in de mediarepresentatie van renners als Johan Museeuw of Tom Boonen, of in het feit dat de Ronde van Vlaanderen meer dan ooit het onderwerp is van een met Vlaamse symboliek overladen discours. De wedstrijd wordt voorgesteld als een kernelement van de Vlaamse cultuur, waarin de Vlaming – zowel op als naast de fiets – in zijn puurste vorm verschijnt.

Dat de Vlaamse overheid verschillende hellingen uit het parcours van de Ronde in 1995 als onroerend erfgoed erkende, is een perfect voorbeeld van het cultureel belang van het sportevenement. En er is het veldrijden, de massaal populaire crosscountry-variant van het wielrennen, dat in de laatste decennia uitgroeide tot een minstens zo belangrijke pilaar van de Vlaamse wieleridentiteit dankzij sterren als Bart Wellens, Sven Nys, Niels Albert en Wout van Aert. Dat alles gaat gepaard met een inflatie van flandrien-retoriek.

Wat opvalt daarbij, is dat wielrennen een bijzonder breed gedragen symbool van ‘Vlaamsheid’ is. Van ’t Pallieterke tot De Morgen, van Vlaams-nationalistische en socialistische politici tot voormalig minister-president Yves Leterme, die in 2006 stelde dat “Vlaanderen is koers, en koers is Vlaanderen”: allemaal gebruiken ze de ‘koers’ om een punt te maken over Vlaamse eigenheid. Sport is zo een vrijhaven waar een anders druk bediscussieerde, vaak geproblematiseerde Vlaamse identiteit breed wordt gedeeld.

De vraag blijft echter of die Vlaamse sportieve identiteitsvorming ook politieke implicaties heeft. In navolging van de uitspraak van de Schotse nationalistische politicus Jim Sillars uit 1992 dat Schotten “90 minute patriots” waren, wier Schotse identiteit zich beperkte tot de duur van een voetbalwedstrijd, hebben historici kanttekeningen geplaatst bij de impact van sportief nationalisme.

Expliciete pogingen om sportevenementen zoals de Ronde voor een Vlaams-nationalistische agenda te recupereren, blijven beperkt. De organisatie Vlaanderen Vlagt voerde in de vroege 21ste eeuw wel een aanwezigheidspolitiek op grote (wieler)sportevenementen door met Vlaamse strijdvlaggen te zwaaien. Tegelijk werd de organisatie eerder schamper behandeld vanwege haar Vlaams-nationalistische agenda. Vanuit dat perspectief is het in elk geval ironisch dat er in 2004 een Vlaamse vlag in het wiel van de oer-Vlaamse renner Leif Hoste terechtkwam, wat hem weerhield van eeuwige roem in Parijs-Roubaix.

Een Belgisch referentiekader blijft hoe dan ook nadrukkelijk aanwezig in de Vlaamse sportcultuur, zeker wanneer het om wedstrijden of atleten op internationaal topniveau gaat. Dat is zo bij de Olympische Spelen, maar evengoed bij wielerwedstrijden zoals het wereldkampioenschap of de Ronde van Frankrijk. Recente internationale successen van welluidende ‘nationale’ teams als de Red Lions (hockey), de Belgian Cats (basketbal) of de Yellow Tigers (volleybal) zijn onmiskenbaar krachtige identiteitssymbolen van de Belgische natie. Dat geldt zeker voor de Rode Duivels, het Belgische nationale voetbalteam. Sommige politici en opiniemakers zagen in de populariteit van de ‘Gouden Generatie’ van de jaren 2010 – nummer 1 op de FIFA-ranking – zelfs het begin van een nieuwe belgitude, met Vincent Kompany die het in een tweet opnam tegen Bart De Wever als boegbeeld.

Maar ook hier loert het 90-minuten-nationalisme om de hoek. In de veel minder succesvolle jaren 2000 was de selectie van spelers voor het team vaak het onderwerp van discussies met een communautaire tint, en opperden sommige Vlaams-nationalistische politici zelfs het idee van een eigen, Vlaams nationaal team.

Het mag duidelijk zijn: voor historici, sportwetenschappers en politicologen met een interesse voor de vervlechting tussen sport, Vlaamse beweging en Vlaamse identiteit wachten nog vele open onderzoeksdoelen.

Geef een reactie