Signum linguae
Het Signum Linguae diende in de Vlaamse middelbare scholen om de verfransingsdruk onder de leerlingen te vergroten. Het werd in 1895 en 1906 officieel verboden.
Het Signum Linguae of taalmerk, een in oorsprong pedagogisch bedoeld dwangmiddel, aan de dom- of kloosterscholen van het ancien régime ontleend, om het spreken in het Latijn te verplichten.
In de vrije middelbare instituten van alle Vlaamse bisdommen (ook in sommige rijksinstituten) werd het in de tweede helft van de 19de eeuw, tot omstreeks 1914 en in sommige scholen nog tot aan de Tweede Wereldoorlog, toegepast om de verfransingsdruk te verstevigen. De praktijk bestond erin een rolletje door te geven aan de medeleerling die betrapt werd op het spreken van zijn moedertaal. In bepaalde colleges werden zelfs geldboetes geheven. Ook in andere landen die met taalproblemen kampten werd het taalmerk toegepast. Door de toenemende Vlaamsgezindheid in het middelbaar onderwijs Onderwijs
Lees meer en de eerste taalwetten, veroorzaakte de praktijk een stijgend verzet in de periode 1875-1892. Het signum linguae werd daarop in 1885 verboden in het officiële net door minister J. Thonissen en met de bisschoppelijke Instructions Bisschoppelijke Onderrichtingen
Lees meer in 1906 in het katholieke onderwijsnet. Opmerkelijk is dat het signum in de respectievelijke diocesane richtlijnen en disciplinaire uiteenzettingen (bijna) niet is terug te vinden. Talrijke Vlaamsgezinde figuren die hun humaniorastudie vóór 1914 deden, spraken er onomwonden hun afkeuring over uit.