Verhaeghe, Oscar

Persoon
Claude Duhamel (1998)
Alternatieve naam
Oskar
Geboorte
Egem, 1 juni 1883
Overlijden
Eernegem, 6 juli 1957
Leestijd: 4 minuten

Doorliep de humaniora aan het college te Tielt (1896-1902) en kwam er voor het eerst in contact met leraar Cyriel Verschaeve. Na zijn priesterwijding werd Verhaeghe leraar aan het college te Menen (1908), daarna in de retorica van het Klein Seminarie van Roeselare (1909). Op 24 augustus 1924 werd hij kapelaan in Roeselare, op 10 april 1934 pastoor in Bulskamp en op 30 mei 1945 in Eernegem, waar hij als emeritus (4 juli 1953) ook zou overlijden.

Verhaeghe publiceerde verschillende opstellen over de letterkunde. Uit die opstellen bleek zijn voorkeur voor de romantische generatie en zijn afkeer van de modernen. Vooral de Zeesymphonieën van Verschaeve kregen bij hem een bijzondere plaats. Hij correspondeerde veelvuldig over deze gedichtencyclus met zijn oud-leraar en presenteerde deze aan zijn eigen leerlingen als de grondslag van de Vlaams-nationale poëtica. Tegelijkertijd zette hij samen met Edmond Verhamme het werk van Robrecht de Smet verder. Hij ijverde voor een beschaafde uitspraak bij de West-Vlaamse scholieren en voor het aanscherpen van hun Nederlands taalgevoel. Met De Smet en Verschaeve zijn meteen ook de namen gevallen van diegenen die de grootste invloed op Verhaeghe hebben gehad.

Vanaf december 1905 begon Verhaeghe in De Vlaamsche Vlagge te publiceren. De Bisschoppelijke Onderrichtingen (1906) besprak hij in dit tijdschrift met een zekere waardering omdat ze een stap vooruit betekenden voor de vernederlandsing van het middelbaar onderwijs, maar ze werden door hem ook bekritiseerd wegens hun afwijzing van een Nederlandstalig hoger onderwijs. Hij apprecieerde ook het pleidooi van de bisschoppen voor zuiver Nederlands, waarin hij een aansporing zag om in taalopzicht nauwer bij Nederland aan te sluiten. Verhaeghe zou zelf in het tijdschrift geregeld een grotere taaleenheid met Nederland bepleiten. In 1913 werd hij hoofdredacteur van De Vlaamsche Vlagge. Samen met Jules Faes (eveneens oud-leerling van Verschaeve te Tielt) stuurde hij het blad resoluut in een nieuwe richting. De Vlaamsche Vlagge stelde dat de taalstrijd het hoofddoel van de V.B. was, zolang de vernederlandsing van het onderwijs niet was bereikt, en deed beroep op romantische maar harde strijdvaardigheid om dat doel te bereiken.

In september 1913 nam hij deel aan het eerste nationaal congres van het katholiek middelbaar onderwijs in Bonne- Espérance, waar hij samen met Isidoor Bauwens en Jakob Muyldermans in het uitvoerend comité zat en waar hij zijn pleidooi voor algemeen Nederlands zou herhalen. Na de Eerste Wereldoorlog zou hij zich samen met Verhamme ontpoppen tot de toonaangevende flamingant in het Franstalige bastion dat het Verbond van Katholiek Middelbaar Onderwijs toen nog was.

Ondertussen was Verhaeghe ook betrokken bij het Vlaamse cultuurleven. In Roeselare was hij onder meer bestuurslid van de Davidsfondsafdeling (1913) en medestichter van de Sint-Lutgardiskring voor meisjes. Van april 1919 tot juni 1921 was hij opnieuw hoofdredacteur van De Vlaamsche Vlagge binnen een groepje dat kon beschouwd worden als de voortzetting van de Swighenden Eede en waarvan Verschaeve, Hendrik Persyn, Leo Dumoulin, Faes en Joris Lannoo deel uitmaakten. Doordat Verhaeghe van 1920 af ook openlijk Onze Jeugd steunde, werd de druk van de kerkelijke overheid op hem steeds groter. Na het verschijnen van de pauselijke brief van 1921, waarin de clerici werden opgeroepen om zich niet meer met taaltwisten in te laten, nam hij ontslag en liet hij De Vlaamsche Vlagge over aan Karel van der Espt. Op 24 augustus 1924 werd hij kapelaan, hoewel velen in hem de kandidaat- opvolger voor het superioraat zagen.

Zijn benoeming in 1934 in de Westhoek werd als een verwijdering aangevoeld. Dat belette hem niet op het Katholiek Congres van Mechelen (10-13 september 1936) een referaat te houden onder de titel: De gewenschte verhouding van priester tot leek in den opbouw van onze cultuur, waarin een kritische ondertoon klonk ten aanzien van een clerus die theologische en andere richtlijnen, voornamelijk op Vlaams gebied, te slaafs en vertekend doorgaf. Verhaeghe hield in 1937 te Leuven ook de tafelrede op het eredoctoraat van Verschaeve en werkte mee aan een kleine brochure gewijd aan drie West-Vlaamse Davidsfondsfiguren: Persyn, Achiel Denys en Jerome Noterdaeme. Na 1945 bemoeide hij zich in Eernegem nog intens met de Davidsfondsafdeling aldaar.

Literatuur

– D. Vansina, Verschaeve getuigt, 1955.
– E. Reynaert, De letterkunde in Roeselare, 1956.
– R. vanden Bussche, 'Pastoor Oscar Verhaeghe', in Halletorentje, jg. 4, nr. 2 (juli 1957), p. 58-63.
– Oscar Verhaeghe-hulde, 1967.
– A. Deweerdt, 100 Jaar Davidsfonds Roeselare, 1975.
– L. en L. Vos-Gevers, Dat volk moet herleven. Het studententijdschrift De Vlaamsche Vlagge 1875-1933, 1976.
– J. de Paepe, Briefwisseling van Cyriel Verschaeve aan de gebroeders Remi en Oscar Verhaeghe, KUL, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1976.
– R. Vanlandschoot, 'De aanloop tot Verschaeves Rodenbachopstel 1909', in Verschaeviana. Jaarboek (1981), p. 89-192.

Suggestie doorgeven

1975: Romain Vanlandschoot (pdf)

1998: Claude Duhamel

Databanken

Inhoudstafel