Hoger onderwijs in Brussel

Begrip
Jeffrey Tyssens (2023, aanvulling), Jeffrey Tyssens (1998)

De Vrije Universiteit Brussel (VUB) is ontstaan uit de splitsing van de oudere ULB. Deze laatste werd opgericht kort na de Belgische onafhankelijkheid door vrijzinnige kringen uit vrees voor een kerkelijk monopolie op universitair onderwijs. Er kwam snel een katholiek antwoord met de oprichting van het Institut Saint-Louis, de hudiige Université Saint-Louis - Bruxelles.

Leestijd: 25 minuten

De oprichting van de Université libre de Bruxelles (ULB)

De Vrije Universiteit Brussel (VUB) is ontstaan uit de splitsing van de oudere ULB. Deze laatste werd opgericht kort na de Belgische onafhankelijkheid Belgische Revolutie
De Belgische Revolutie is de naam van de opstand van 1830-1831 in de zuidelijke provincies van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van koning Willem I. De opstand leidde tot de splits... Lees meer
. Omdat het verder bestaan van de nog onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden opgerichte rijksuniversiteiten erg onzeker was geworden en omdat de bisschoppen van de recent geproclameerde onderwijsvrijheid gebruik hadden gemaakt om te Mechelen een universiteit op te richten die volgens de pauselijke leer zou onderrichten, vreesde men in Brusselse liberale en maçonnieke kringen dat het universitair onderwijs wel eens onder een kerkelijk monopolie zou kunnen vallen. Brussel Brussel
In de geschiedenis van de Vlaamse beweging speelde Brussel een unieke rol vanwege haar hoofdstedelijke functies, economische aantrekkingskracht en als symbool van verfransing, die zich v... Lees meer
was toen geen stad met een universitaire traditie. Er was enkel een artsenschool en het Musée des Sciences et des Lettres, een instelling waar men colleges kon volgen die echter geen diploma opleverden. Dat milieu bleek evenwel vruchtbaar. Onder impuls van Auguste Baron, schoolhoofd van het Brusselse atheneum en docent aan het Musée, vatten enkele liberale intellectuelen uit die kringen in 1831 het plan op om te Brussel een vrije universiteit te stichten. Ondanks snelle vorderingen werd dit plan finaal niet ten uitvoer gebracht, maar na het episcopaal initiatief werd het in 1834 weer opgedolven. Baron, pas ingewijd in de Brusselse vrijmetselaars Vrijmetselarij
Lees meer
loge
Les Amis Philanthropes, legde het plan van 1831 voor aan de Achtbare Meester van de werkplaats, Pierre-Théodore Verhaegen. Deze ging zich inzetten voor het initiatief en zo werd op korte tijd de ULB gesticht als de universiteit van het vrij onderzoek. De filosofische optiek van het ULB-onderwijs was uiteraard niet naar de zin van de Kerk (evenmin als dat van de uiteindelijk toch gevrijwaarde Gentse rijksuniversiteit). Dat leidde tot een katholieke tegenzet die ervoor moest zorgen dat, o.m. binnen de Brusselse grenzen, de ULB geen monopolie zou hebben over het wijsgerig onderricht. Als antwoord op een pauselijke verzoek dienaangaande, verplaatste aartsbisschop Sterckx in 1858 het Institut Saint-Louis, eigenlijk een handelsschool, van Mechelen naar Brussel en verbond daar een Section de Philosophie aan: hiermee werd de grondslag gelegd voor wat, na enkele kleine naamsveranderingen, in 1969 de Facultés Universitaires Saint-Louis zouden worden.

Vlaamse aanwezigheid. Eerste Nederlandstalige leergangen

De voertaal van de ULB was het Frans en dat gold ook voor de sectie wijsbegeerte van Saint-Louis. Dit wilde echter niet zeggen dat er geen Vlamingen aan de Brusselse instituten studeerden. Aan de ULB kregen zij het eerst enige zichtbaarheid. In 1856 richtten de Vlaamse studenten het Nederduitsch Taalminnend Genootschap op. Hun leuze was aanvankelijk " Schild en Vriend Schild en Vriend
Schild en Vriend (1892-1893) was het weekblad van de Brusselse Vlaamsche Wacht. Lees meer
"
. Vanaf 1876 was het motto " Geen Taal Geen Vrijheid Geen Taal Geen Vrijheid
Geen Taal Geen Vrijheid is de kenspreuk en tot einde van de jaren 1940 de roepnaam van de Vlaamse studentenkring van de Brusselse universiteit. Lees meer
"
. Op het einde van de jaren 1870 kende de kring een inzinking, maar vanaf 1880 bleef hij onafgebroken actief tot in 1914. De kring had in die periode de ondertussen klassieke benaming Geen Taal Geen Vrijheid, enige tijd voorzien van het predikaat Vlaamsche Vooruitstrevende Studentenkring. In 1856 was de strijd van deze Vlaamse studenten gericht op de wederinvoering van een leergang Nederlandse literatuur Literatuur
De literatuur heeft een cruciale rol gespeeld in het ontstaan van de Vlaamse ontvoogdingsstrijd en ook in de daaropvolgende fasen van de Vlaamse natiewording zijn schrijvers vaak richting... Lees meer
die van 1849 tot 1855 gegeven werd door de historicus Altmeyer (zelf een Luxemburger nochtans). Deze eis werd pas in 1880 ingewilligd. De stichter van de studentenkring, Alfons Willems Willems, Alfons
Alfons Willems (1939-1912) was hoogleraar Nederlandse letterkunde en Grieks aan de Université libre de Bruxelles. Hij stond als liberale flamingant onder meer mee aan de basis van de Brus... Lees meer
, werd toen titularis van de nieuwe cursus.

Iets gelijkaardigs had zich voorgedaan in Saint-Louis. Daar werd vanaf 1877 werd een facultatieve “Cours de littérature flamande” gegeven door priester François Rosel, een Nederlandstalige Mechelaar, maar in 1891 werd de cursus bij gebrek aan succes afgebouwd. Saint-Louis kende in 1907 een Nederlandsche Spreekkring, die al snel werd omgevormd tot de Vlaamse sectie van een bredere Cercle linguistique. Wellicht was ook dit geen groot succes. De verdere introductie van Nederlandstalige cursussen verliep moeizaam. Doorgaans was er nieuwe taalwetgeving nodig om vorderingen te kunnen maken. In eerste instantie had dit overigens enkel binnen de ULB een bescheiden effect. In 1891 werd daar ten gevolge van de wet van 10 april 1890 betreffende het rechtswezen in Vlaanderen voor het eerst een cursus strafrecht en strafprocedure in het Nederlands gedoceerd. De ULB-sectie Germaanse filologie werd in 1909 opgericht met de financiële steun van de stad Antwerpen. In Saint-Louis zou de oprichting daarvan moeten wachten tot 1960.

Na de Eerste Wereldoorlog Eerste Wereldoorlog
De Vlaamse beweging is fundamenteel getekend door de Eerste Wereldoorlog. De oorlog maakte een verregaande democratisering onafwendbaar, met wezenlijke gevolgen voor het politieke draagv... Lees meer
leken Vlaamse studenten bij Saint-Louis nauwelijks nog te bespeuren en ook binnen de zoveel grotere ULB waren zij aanvankelijk weinig zichtbaar. Pas in 1923 kwam er weer enige bescheiden activiteit met een Vlaamsche Studiegroep en in 1932 vormde deze de basis voor de heroprichting van Geen Taal Geen Vrijheid, waarin de Vlaamse studenten met toenemende inzet voor de verdubbeling van de leergangen in het Frans en Nederlands zouden ijveren. Vlaamsgezinde afgestudeerden probeerden toen ook naar Gents model een bond van oud-leden staande te houden. Ondertussen vorderde de introductie van het Nederlands als onderwijs Onderwijs
Lees meer
taal maar langzaam. Het proces van vernederlandsing van de Rijksuniversiteit Gent had niet zo heel veel invloed op de ULB: in 1924 werd een aanvullende Nederlandstalige cursus strafrecht en strafvordering ingericht. Het duurde tot de vroege jaren 1930 voor er weer nieuwe Nederlandstalige colleges werden georganiseerd, andermaal in de rechtsfaculteit en voor het eerst ook in de geneeskunde, waar twee cursussen werden ingevoerd die de medische praktijk in een Nederlandstalig milieu mogelijk moesten maken. Saint-Louis volgde vooralsnog niet, maar, opnieuw ten gevolge van taalwetgeving Taalpolitiek en -wetgeving
Situaties van taalonderdrukking vindt men wereldwijd. Daarom besteedt deze bijdrage eerst aandacht aan gehanteerde taalpolitieke strategieën. Ook in België verzette een gedomineerde taalg... Lees meer
, zou ook daar een kanteling komen.


Brochure uitgegeven door de Vlaamse studentenkring Geen Taal Geen Vrijheid bij de opening van het nieuwe academiejaar 1880-1881. Het is een pleidooi voor de vernederlandsing van het hoger onderwijs in Brussel. (ADVN, VBRA398)
Brochure uitgegeven door de Vlaamse studentenkring Geen Taal Geen Vrijheid bij de opening van het nieuwe academiejaar 1880-1881. Het is een pleidooi voor de vernederlandsing van het hoger onderwijs in Brussel. (ADVN, VBRA398)

De eigenlijke doorbraak kwam er door de wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in rechtszaken. Deze maakte het gerechtelijk ambt in Vlaanderen alleen nog toegankelijk voor wie een doctoraal examen had afgelegd in het Nederlands. Naar aanleiding daarvan besliste het ULB-bestuur in 1935 tot de inrichting van een echte Nederlandstalige opleiding. Vanaf het academiejaar 1935-1936 ging men over tot de stapsgewijze verdubbeling van de doctoraten rechtsgeleerdheid. Saint-Louis, waar sedert 1890 een kandidatuur in de rechtsgeleerdheid bestond, volgde nu wel. In 1936 dook het idee van een section flamande op en in 1937 volgde de formele beslissing daartoe. Wat de ULB betreft, moest er ook kandidaatsopleiding komen (die ressorteerde toen nog onder de niet verdubbelde faculteit letteren en wijsbegeerte) om in oktober 1938 de eerste Vlaamse atheneumleerlingen te kunnen ontvangen, die door de wet van 1932 hun hele schooltijd uitsluitend in het Nederlands hadden doorlopen. Medio 1938 werd daarom de principiële optie genomen om ook de kandidaturen voorbereidend op de doctoraten rechten te verdubbelen. Dat proces verliep echter langzaam. Vanaf het academiejaar 1938-1939 werd een beperkt aantal juridische vakken op kandidatuursniveau in het Nederlands gegeven. Het resultaat was bescheiden maar niettemin betekenisvol: de fundamenten van een eerste volwaardige Nederlandstalige opleiding waren immers gelegd.

De Tweede Wereldoorlog en de bevrijding

De Tweede Wereldoorlog vormde een specifiek intermezzo in de verdubbelingsgeschiedenis. Zoals bekend, sloten de Belgische universiteiten hun deuren niet in 1940. In het belang van de studenten wilden de academische overheden onderwijs blijven verstrekken. Het bestaande onderzoek inzake Saint-Louis tijdens de bezetting zegt niets over eventuele implicaties daarvan voor de jonge section flamande. Voor de ULB is het verloop beter gekend. Het open houden van de universiteit werd steeds problematischer omdat de bezetter eigen plannen had voor de ULB: hij wilde deze omvormen tot “ein germanisch-deutsches Bollwerk gegen Westeuropa“. Met dat hoofddoel voor ogen trachtte de bezetter zoveel mogelijk aanhangers van de Nieuwe Orde in het academisch corps te laten opnemen. In dat licht poogden zij ook de verdubbeling aan te moedigen. De academische overheid besliste tot de volledige verdubbeling van de voorbereidende kandidatuur voor de rechtsopleiding en in juli 1941 werd zelfs het beginsel van een verdubbeling van de hele universiteit aanvaard. Bij de aanvang van het academiejaar 1941-1942 werd een begin gemaakt met de introductie van Nederlandse cursussen in andere faculteiten. De bezetter slaagde er echter niet in om de Vlaamse ULB'ers met deze 'geschenken' op zijn hand te krijgen: de door Jan Dufour geleide Vlaamse studenten bleven de Nieuwe Orde onwrikbaar afwijzen. De eigenhandige Duitse benoeming in de Nederlandstalige kandidaturen van drie Vlaamse collaborateurs die de raad van beheer nog maar pas had afgewezen, leidde tot een ondubbelzinnige breuk met de politiek van het minste kwaad. De beheerraad besliste op 25 november 1941 om de ULB te sluiten. De studenten werden opgevangen door andere universiteiten maar konden te Brussel wel clandestiene cursussen volgen.


Bestuursleden van de Vlaamse studentenkring Geen Taal Geen Vrijheid, 1935. (CegeSoma)
Bestuursleden van de Vlaamse studentenkring Geen Taal Geen Vrijheid, 1935. (CegeSoma)

Meteen na de bevrijding werd de universiteit heropend. Vanaf het najaar van 1944 was Geen Taal Geen Vrijheid weer aanwezig en in 1947 kreeg de naam het predikaat Brussels Studentengenootschap. Hoewel de Vlaamse ULB'ers niet met de bezetter hadden samengewerkt, was de naoorlogse houding tegenover de verdubbeling toch ambigu. De raad van beheer richtte een studiecommissie op rond deze problematiek. Verscheidene leden vonden verdere verdubbeling noodzakelijk. Anderen haalden de klassieke argumenten (vooral de kostprijs) aan om de nutteloosheid van die operatie aan te tonen. Men adviseerde alleen gunstig over de vervollediging van de Nederlandstalige opleiding rechten. De raad zou die adviezen grotendeels opvolgen. De beslissing van 1941 over de faculteit rechtsgeleerdheid, een logisch gevolg van de optie van 1938, werd begin 1946 bekrachtigd. De raad van beheer kwam echter terug op de principiële beslissing tot algehele verdubbeling. Slechts enkele cursussen in de marge werd alsnog verdubbeld. In 1951 studeerde de eerste lichting juristen af die een volledige opleiding in het Nederlands had genoten.

De nieuwe Vlaamse groepen en het hernemen van de verdubbeling binnen de ULB

Het duurde tot het midden van de jaren 1950 vooraleer er opnieuw dynamiek kwam in dit dossier. De Vlaamse consternatie rond de in 1954 gepubliceerde resultaten van de talentelling van 1947 was daaraan niet vreemd. Bovendien speelde in deze jaren van schoolstrijd ook de koppeling van Vlaamse aan schoolpolitieke overwegingen een rol: het opleiden in niet-confessionele instellingen van Nederlandstalige leerkrachten voor de nieuwe rijksmiddelbare scholen en athenea in Vlaanderen kon niet of niet snel genoeg gebeuren door Gent alleen. Er was dus ook voor de ULB een rol weggelegd. De Franstalige ULB-top was niet ongevoelig voor dit soort argumenten: de vrijzinnige bekommernis over de toekomst van het officieel onderwijs in Vlaanderen kon wel degelijk op sympathie rekenen. Dat toonde zich in de chronologie van de nieuwe verdubbelingen. Deze startten niet toevallig in de humane wetenschappen, vooral in de faculteit letteren en wijsbegeerte. Vanaf 1959 kwam er ook een opening naar de exacte wetenschappen en aanverwante gebieden. Pas dan volgden geleidelijk de opleidingen die minder direct op het onderwijs waren gericht. Een belangrijke impuls ging daarbij uit van Paul de Groote, voorzitter van de raad van beheer. Hij bracht daartoe een groep prominente vrijzinnigen samen en deze stichtte in de loop van 1955 de Vereniging voor Nederlandstalig Vrijzinnig Hoger Onderwijs Vereniging voor Nederlandstalig Vrijzinnig Hoger Onderwijs
De VNVHO was een drukkingsgroep die zich inzette voor de uitbreiding van de Nederlandstalige gemeenschap aan de Université libre de Bruxelles en de oprichting van de Vrije Universiteit Br... Lees meer
(VNVHO). De VNVHO stelde zich de uitbreiding en verdediging van het Nederlandstalig onderwijs aan de ULB ten doel en verenigde een prestigieuze pool van personages om die activiteit te patroneren. De VNVHO werd vooral getrokken door de jurist Willem Verougstraete Verougstraete, Willem
Lees meer
. De oprichting van de VNVHO werd snel gevolgd door de creatie van een Oudstudentenbond (OSB), die vanaf 1957 functioneerde als autonome Vlaamse afdeling van de Union des Anciens Etudiants. De OSB werd door dezelfde figuren bezield als de VNVHO. Veelal hadden zij reeds als student leidende functies waargenomen in Geen Taal Geen Vrijheid. De VNVHO was de spilorganisatie die financiële middelen verzamelde voor nieuwe cursussen en propaganda. De VNVHO stond eveneens centraal in de Paritaire Commissie voor de Splitsing der Cursussen, het conglomeraat van Vlaamse groepen dat in 1959 werd gevormd met VNVHO, OSB en Geen Taal Geen Vrijheid.


De beheerraad van de Université libre de Bruxelles (ULB) besliste op 25 november 1941 om de universiteit te sluiten nadat de Duitse militaire overheid eigenhandig enkele Vlaamse collaborateurs had aangesteld binnen het academisch corps. (CegeSoma, 272099)
De beheerraad van de Université libre de Bruxelles (ULB) besliste op 25 november 1941 om de universiteit te sluiten nadat de Duitse militaire overheid eigenhandig enkele Vlaamse collaborateurs had aangesteld binnen het academisch corps. (CegeSoma, 272099)

De nieuwe verdubbeling van de opleidingen gebeurden gedeeltelijk door de fondsen die de Vlaamse groepen vergaarden, maar daar kwam bij dat de rectoren die de ULB van 1956 tot 1962 leidden -- Henri Janne en Walter de Keyser -- de Vlaamse verzuchtingen gunstig gezind waren. De redenen waarom de grotendeels Franstalige ULB-top de verdubbeling van de opleidingen nu toch steunde, gingen van de vermelde vrijzinnige motieven tot meer pragmatische overwegingen van concurrentie en subsidieverwerving. Naarmate de universitaire expansie grotere proporties aannam en de participatie van de Vlaamse student begon te stijgen, kregen de financiële motieven een fundamentele betekenis: tweeledigheid werd voor de overheid immers een steeds belangrijker criterium in de toekenning van staatstoelagen aan de vrije universiteiten. Dat werd al in die termen gesteld naar aanleiding van de wet van 1960 en het zou een nog veel wezenlijker onderdeel vormen van de wet van 1965. De pariteit van de subsidies voor de ULB met die voor de reeds volledig verdubbelde KUL hing daarvan af. Voor de Vlamingen zou dit natuurlijk een fundamenteel argument worden. Dat betekent echter niet dat iedereen evenveel haast had met de verdubbeling of er zelfs maar welwillend tegenover stond. De uiteenlopende opties daaromtrent konden enkel voor groeiende spanningen zorgen.

De jaren 1960 binnen de ULB: verscherping van de Vlaamse eisen

Vlot verliep deze verdubbeling van de opleidingen dus zeker niet. Praktische beslommeringen bemoeilijkten het proces. De belangrijke groei van de ULB verklaart deze problemen voor een deel, maar ze waren minstens evenzeer te wijten aan een gebrek aan systematiek en aan onwil op diverse niveaus. Vaak werden gebrek aan geld en infrastructuur ingeroepen. Pas in 1961 richtte de raad van beheer in haar midden een verdubbelingscommissie op, maar ook deze wist de verdubbeling geen planmatig karakter te geven. Daar stond tegenover dat de Vlaamse ULB'ers steeds meer aandrongen op een snellere verdubbeling, op de aanstelling van echt Nederlandstalige professoren en op de verlaging van het inschrijvingsgeld tot het niveau van de rijksuniversiteiten (de ULB was toen gevoelig duurder). Zij toonden zich ook steeds minder bereid om de ULB nog te zien als een Franstalige universiteit met ‘faciliteiten’ voor de Nederlandstaligen. In plaats daarvan wilde men een tweetalige universiteit met gelijkwaardige afdelingen. Dat betekende dat de introductie van het Nederlands niet langer beperkt kon blijven tot het onderwijs, maar zich ook moest uitbreiden tot de administratie en vooral tot het onderzoek. Deze meer uitgesproken profilering werd vanaf 1964 gesteund door een nieuwe pressiegroep aan Vlaamse zijde: de Vereniging van Vlaamse Professoren (VVP). De ULB-afdeling werd er bezield door Aloïs Gerlo Gerlo, Aloïs
Aloïs Gerlo (1915-1998) was een Vlaamsgezinde communist en later socialist, die tijdens de jaren 1960 en 1970 een leidinggevende rol vertolkte in de niet-partijpolitieke Vlaamse beweging ... Lees meer
, een classicus die in 1957 van de Rijksuniversiteit Gent (RUG) was overgekomen. Door de VVP kregen de Vlaamse ULB'ers ook duidelijker aansluiting bij de strijd rond Leuven. Toen de wet van 9 april 1965 werd gestemd, schenen de Vlamingen op verscheidene punten het gelijk aan hun zijde te krijgen. De Vlaamse organisaties van de ULB waren kritisch tegenover minister Janne’s toegevingen aan de Christelijke Volkspartij Christelijke Volkspartij
Lees meer
(CVP) inzake het openbreken van de arrondissementele cloisonering van de KUL, die nu ook in Brussel voet aan de grond kreeg. Daar stond tegenover dat de ULB -- naast uitbreidingsmogelijkheden in Waals-Brabant -- een vrij hoog subsidiepakket toegeschoven kreeg omwille van de Nederlandstalige opleidingen. Reeds tijdens de onderhandelingen had de academische overheid benadrukt dat de ULB eigenlijk als een dubbele universiteit moest worden beschouwd. Evenmin had zij nagelaten de Vlaamse ULB'ers ertoe te bewegen deze these alom kenbaar te maken. De wet van 1965 voorzag ook een mechanisme dat controle toeliet over de bestemming van de subsidies. De wet-Janne was geconcipieerd als een voorlopige regeling, vooral omdat de actoren het niet eens werden over welke financieringscriteria als 'objectief' konden gelden. De universiteiten moesten daarom jaarlijks een boekhoudkundig plan indienen op grond waarvan er dan criteria zouden worden vastgesteld. De memorie van toelichting stelde ook dat elk plan de uitgaven moest 'ventileren' per taalregime, waardoor meteen duidelijk zou worden wie wat kreeg. Uiteraard was dit controlemechanisme voor de Vlamingen van de ULB fundamenteel.

Na de stemming werd snel duidelijk dat de academische overheid van de ULB geen haast had met het inrichten van nieuwe Nederlandstalige opleidingen. Boude uitspraken van rector Maurice Leroy dat er geen verdubbelingen meer zouden komen die niet "wetenschappelijk verantwoord" waren, goten olie op het vuur. Bovendien bleek de voorziene controle op de bestedingen per taalregime gemakkelijk te omzeilen. Het bestuur kon zijn financieel beleid als vanouds blijven verhullen. Parlementaire vragen werden ontwijkend beantwoord en adequate toepassingsbesluiten lieten op zich wachten. Het Koninklijk Besluit van 16 september 1966 zweeg trouwens over de ‘ventilering’ per taalregime. De aanhoudende druk bracht minister Frans Grootjans ertoe met het ministerieel besluit van 12 april 1967 toch een meldingsplicht in te voeren voor de uitgaven per taalregime. Door de late publicatie van dit besluit kon de ULB die controle nog een boekjaar uitstellen. Uiteindelijk zou er pas enige informatie doorsijpelen toen het eigenlijke splitsingsproces reeds volop aan de gang was. Toen werd duidelijk dat tijdens het boekjaar 1967, mits een realistische berekening, minder dan 25% naar de Vlaamse opleidingen ging. Er bestond al wel langer een vermoeden dat een verzwegen verdeelsleutel van die orde werd gehanteerd. Daarom stonden de Vlaamse groepen van de ULB meteen na de goedkeuring van de wet weerom op de barricades voor een helder en openbaar plan voor verdere verdubbeling en vroegen ze om een commissie om dat proces in goede banen te leiden. Men wilde een beginselverklaring voor een tweeledige universiteit met nieuwe principes: tweetaligheid van de diensten, adequate Vlaamse vertegenwoordiging in de hoogste bestuursorganen, een Nederlandstalige en een Franstalige vice-rector, een Nederlandstalige en een Franstalige ondervoorzitter voor elke faculteit.

De academische overheid wees dit eisenpakket niet af, maar ging in haar tegemoetkomingen toch niet verder dan de inrichting van nieuwe opleidingen. De Vlaamse reactie op de voorlopige verdubbelingsstop die rector Leroy had aangekondigd, kan wellicht verklaren waarom er tijdens het academiejaar 1965-1966 in extremis toch nog met een Nederlandstalige opleiding psychologie werd gestart. Na het voorleggen van de Vlaamse desiderata omtrent de hervorming van de universitaire structuur kondigde de raad van beheer nog meer verdubbelingen aan en stelde men een studie van de verhoudingen tussen de taalgemeenschappen voorop. Het hoogste orgaan van de ULB maakte ook thans weer geen haast. Meer initiatief ging uit van de nieuwe rector, de bioloog Marcel Homès, die bovendien meer tact aan de dag legde. Homès probeerde om de al een tijd mank lopende coëxistentie van Nederlandstaligen en Franstaligen weer vlot te krijgen en werkte daarom zelf het concept van de “université unitaire bilingue” uit. Revolutionair waren Homès' nieuwe premissen echter niet. Omdat de ULB unitair moest blijven, kwamen er geen structuren of leidende organen op grond van taalkundige splitsing. Opdat de universiteit tweetalig zou zijn, moesten beide taalgroepen wel gelijke toegang krijgen tot de diensten en onderzoekseenheden. Deze eenheden zouden eentalig blijven, maar samenwerking moest mogelijk worden door passieve tweetaligheid. De studenten moesten die verwerven door deelname aan één cursus in de andere taal. Om gebeurlijke problemen aan te pakken, moesten allerhande commissies worden opgericht. Het valt op dat Homès sterk steunde op de vrijzinnige motivatie van de Vlamingen om zijn formule te doen aanvaarden. Die werd op 25 september 1967 goedgekeurd door de raad van beheer, zij het niet zonder enige weerstand. Oud-rector Leroy vond het voorstel een maat voor niets en pleitte zonder omwegen voor een zogezegde ‘splitsing” van de universiteit, die bij nader toezien echter vooral leek op een uitdrijving van de Vlamingen.

Ondertussen wekte de nieuwe formule geen enthousiasme en bleven wrijvingen legio, ondanks de aanduiding van twee adjunct-rectoren uit Nederlandstalige opleidingen. Een herhaling van de vroegere Vlaamse desiderata zou onvermijdelijk volgen. Op 12 december 1967 werd er een gemeenschappelijk standpunt ingenomen rond de stellingen die eerder al door de Brusselse VVP waren verwoord. Men eiste een reële tweeledigheid met twee volwaardige afdelingen. De tweetaligheid kon niet beperkt blijven tot het onderwijs, maar moest worden uitgebreid tot onderzoek en beheer. De Vlamingen moesten vertegenwoordigers kunnen aanduiden die bij het dagelijks bestuur van de universiteit zouden worden betrokken. De samenstelling van de raad van beheer moest daarom de verdubbeling weerspiegelen. Het bestuursorgaan moest ook in meerderheid uit verkozen leden bestaan. Er moest een Nederlandstalige en een Franstalige vice-rector worden aangeduid, waarbij de Nederlandstalige bevoegd diende te zijn voor verdubbelingsvraagstukken. In de faculteiten moesten volgens dezelfde formule twee ondervoorzitters worden aangeduid. De Vlamingen wilden in Brussel zelf blijven (plannen voor Waals-Brabant wekten argwaan) en dachten aan een inplanting op het Oefenplein. Natuurlijk werd nogmaals de nadruk gelegd op een controleerbare en per taalstelsel gesplitste boekhouding. Einde 1967, begin 1968 nam de globale taalpolitieke constellatie een dergelijke wending dat de Vlaamse eisen alleen maar met meer aandrang geformuleerd konden worden. De val van de regering over de kwestie-Leuven en de daarna uitgeschreven verkiezingen dwongen de partijen tot duidelijke stellingnamen omtrent de overheveling van Leuven-Frans Leuven Vlaams
Lees meer
, maar meteen werden alom ook uitspraken gedaan over de ULB die vaak opvallend ver gingen.

Na de studentenrevolte: splitsing

Ook onder de Vlaamse ULB'ers zelf werd begin 1968 een volwaardige verdubbeling met meer aandrang dan ooit naar voren geschoven. Zo werd op 5 maart 1968 door een aantal Nederlandstalige hoogleraren een voorstel geformuleerd om twee beheerraden op te richten, naast gescheiden academische- en faculteitsraden en een eigen Nederlandstalige administratie. Het was nu ook voor rector Homès duidelijk dat de unitaire structuur niet langer werkbaar was. In zijn zogeheten 'testament' -- een vertrouwelijk document voor de raad van beheer -- opteerde ook hij voor een financiële, administratieve, bestuurstechnische en geografische onafhankelijkheid van beide afdelingen. Men zou enkel een overkoepelend orgaan kunnen handhaven voor algemeen beleid en coördinatie, naast gemeenschappelijke diensten zoals de bibliotheek. De betekenis van dit document was cruciaal.


Geschilderde affiche ter gelegenheid van het Eeuwfeest van het studentengenootschap Geen Taal Geen Vrijheid, 1956. (ADVN, VMU23)
Geschilderde affiche ter gelegenheid van het Eeuwfeest van het studentengenootschap Geen Taal Geen Vrijheid, 1956. (ADVN, VMU23)

Aan de vooravond van de Brusselse studentenrevolte van mei 1968 waren ook de laatste protagonisten van het unitaire scenario overtuigd van de onafwendbaarheid van een structurele omvorming. Iedereen was nu als het ware 'klaar' voor de scheiding, al was het nog lang niet duidelijk welke vorm deze precies moest aannemen. De eigenlijke beslissing daartoe zou vallen wanneer de studentenrevolte annex campusbezetting een goede maand na Homès' testament de ULB in een algehele chaos stortte en dwong tot een drastische hervorming van de structuren. De raad van beheer hief zichzelf op en liet zich vervangen door een veel democratischer samengestelde overgangsraad, die dan een algehele herziening van de statuten moest doorvoeren. De combinatie van een afbrokkelend centraal gezag, het uitlekken van allerhande vertrouwelijke documenten en een plotse versnelling van het democratische momentum gaf de Vlaamse ULB'ers de kans om een beslissende stap te zetten. Het op 13 juni opgerichte Coördinatiecomité van de Nederlandstalige Universitaire Gemeenschap (CONUG) wierp zich op als legitieme vertegenwoordiger van de diverse geledingen van de Vlaamse ULB-gemeenschap en drong aan op structurele tweeledigheid. Verder eiste het een gewaarborgde vertegenwoordiging van de Vlamingen in de overgangsraad. Op dat laatste punt kreeg het CONUG maar een beperkte tegemoetkoming, maar wat de doorvoering van de structurele tweeledigheid betrof, had men meer succes. De overgangsraad nam meteen al op 13 december 1968 de principiële beslissing om de structurele tweeledigheid voor 1 oktober 1969 te realiseren. De afdelingen zouden administratieve, financiële en bestuurlijke autonomie krijgen. De Nederlandstalige sectie kreeg nu officieel de naam Vrije Universiteit Brussel (VUB). De overgangsraad richtte ook een paritair samengestelde commissie op die de diverse scenario's voor verdubbeling zou moeten uitwerken. Om de autonomie van de afdelingen meteen vorm te geven werden op 24 januari 1969 de Tijdelijke Nederlandstalige Raad (TNR) en de Conseil Consultatif Francophone (CCF) opgericht. De liberale volksvertegenwoordiger en Vlaamse ondervoorzitter van de overgangsraad August de Winter werd voorzitter, Aloïs Gerlo ondervoorzitter. De TNR nam zowat de plaats in van het CONUG: de Nederlandstalige universitaire gemeenschap was thans formeel aanwezig in de besluitvormingsstructuur van de ULB.

Een werkbaar scenario voor de splitsing moest dus worden opgesteld door een werkgroep Structurele Tweeledigheid. Al snel bleek hoezeer beide taalgroepen andere opties voorstonden. De Franstaligen wilden voor de Nederlandstaligen een nieuwe rechtspersoon, die van de ULB een eenmalige dotatie zou krijgen. Gezien de eerdere erkenning van de fundamentele tweeledigheid van de ULB, weigerden de Vlamingen dat scenario: zij wilden enkel twee nieuwe en gelijkwaardige rechtspersonen aanvaarden. De werkgroep kon geen overeenstemming bereiken en ook de eind 1968 opgerichte commissie van deskundigen kon dat niet. Essentieel had alles te maken met de verdeling van het patrimonium. Volgens de Vlaamse ULB'ers was het er de Franstaligen om te doen de Nederlandstalige afdeling zo voordelig mogelijk uit te kopen. De Franstaligen argumenteerden dat de talrijke schenkingen en legaten bedoeld waren geweest voor een eentalig Franse ULB. Het tweetalige statuut van Homès en de centrale rol van de tweeledigheid bij de toekenning van de verruimde subsidies en leenmogelijkheden door de wet van 1965 werden gemakshalve vergeten. Dat waren nu echter precies de elementen waarop de Vlamingen de nadruk legden om twee nieuwe, gelijkwaardige rechtspersonen te eisen en er finaal ook een gunstiger boedelscheiding aan te koppelen. In de vergadering van de overgangsraad van 21 februari 1969 kwam er pas een oplossing nadat voorzitter Henri Simonet mededeelde dat in het parlement stappen zouden worden gezet om de wet van 1911 te wijzigen om de twee oude rechtspersonen van de Leuvense en van de Brusselse universiteit te splitsen in vier nieuwe. Zo werd de impasse doorbroken. De overgangsraad stelde een nieuwe commissie aan om deze volledige splitsing voor te bereiden. Pas nadat deze commissie een basisakkoord had bereikt over de – uiteindelijk voor de VUB toch niet zo voordelige -- verdeling van het patrimonium, dienden Simonet en August de Winter een desbetreffend wetsvoorstel in op 24 april 1969. Door de verwikkelingen rond de parallelle operatie voor Leuven en omwille van de reserves rondom de inplantingsmogelijkheden van de Franstalige universiteit in de Brusselse rand sleepte de zaak echter aan. Het aandringen op een snelle behandeling opdat ULB en VUB inderdaad vanaf 1 oktober 1969 werkelijk autonoom zouden kunnen gaan werken, hielpen niet.


Net zoals in Leuven en Gent gingen ook de studenten in Brussel over tot acties voor onderwijshervormingen en inspraak. In mei 1968 werd het hoofdgebouw van de ULB een maand lang bezet. In tegenstelling tot in Leuven werd de taalkwestie door de studenten echter niet op de spits gedreven. (Collectie CAVA, 12003)
Net zoals in Leuven en Gent gingen ook de studenten in Brussel over tot acties voor onderwijshervormingen en inspraak. In mei 1968 werd het hoofdgebouw van de ULB een maand lang bezet. In tegenstelling tot in Leuven werd de taalkwestie door de studenten echter niet op de spits gedreven. (Collectie CAVA, 12003)

Pas op 18 december 1969 werd door de ministers Vermeylen en Dubois een wetsontwerp ingediend dat de wetsvoorstellen over Brussel en Leuven integreerde. Tot aan de nieuwe financieringswet zouden ULB en VUB met voorlopige werkingskredieten moeten functioneren. Om de principiële beslissing van de overgangsraad niet te ondergraven zouden de bepalingen gelden met terugwerkende kracht tot 1 oktober 1969. Het ontwerp werd op 16 april 1970 gestemd in de Kamer en op 20 mei 1970 in de Senaat. De wet werd door de koning ondertekend op 28 mei 1970. De financieringswet volgde in 1971.

Ondertussen werkte de VUB de facto al geruime tijd autonoom. Geleidelijk werd overgegaan tot de splitsing van de faculteiten, waarvoor de tijdelijke raden de rol speelden van een gewone raad van beheer. De beslissingen werden geratificeerd door de overgangsraad. Men kan gerust stellen dat met het aantreden van de TNR de eigenlijke creatie van de VUB aanvatte. De TNR stichtte meteen een reeks commissies en een programmatiebureau en benoemde de leidende administratieve krachten. Op 2 juli 1969 verkozen de professoren Aloïs Gerlo tot rector. In deze overgangsfase werd dus ook onderhandeld over het ULB-patrimonium. De Franstaligen aanvaardden ten slotte het beginsel dat de oude instelling twee erfgenamen zou hebben. Na lang palaveren over de verdeling van het niet-bestemd patrimonium werd uiteindelijk een 70/30 verdeling aanvaard door beide partijen. Het bestemd patrimonium ging integraal naar de ULB, maar de VUB mocht er kosteloos gebruik van maken tot zij op haar nieuwe campus gehuisvest zou zijn. Deze formule gold als compensatie voor de leningen aan gunstig tarief die deels verantwoord werden door de uitbouw van de Nederlandstalige afdeling. De afbetaling van die leningen werd overgenomen door de ULB. De onderhoudskosten van het bestemd patrimonium zouden verhoudingsgewijs worden gedragen. Het gebruiksrecht van de VUB was niet in de tijd beperkt, maar zij moest wel voortmaken met de installatie op het Oefenplein. Over het Vlaamse aandeel in dat Oefenplein werd nog geen precieze overeenkomst bereikt: er werd enkel gesteld dat de VUB recht had op minimum 18 hectare en maximum de helft van het terrein. Tenslotte werd voor de liquidatie voorzien in een Vereffeningscollege en een Scheidsrechterlijk Comité om interpretatiegeschillen te beslechten. Zowel TNR als CCF gaven hun fiat. Het akkoord werd op 18 april 1969 door de overgangsraad goedgekeurd. De verdeling van het Oefenplein gaf geen grote moeilijkheden. Op een buitengewone gezamenlijke vergadering beslisten TNR en CCF op 26 juli 1969 tot een verdeling van 20/44 ha voor de VUB en 24/44 ha voor de ULB. De praktische verdeling van de rest van het onbestemd patrimonium verliep moeizamer. Uiteindelijk trad de Vereffeningscommissie pas op 4 november 1970 in werking. Op 18 december 1970 werd het verdelingscontract goedgekeurd. Reeds voordien was gestart met de voorbereiding van de bouw van de nieuwe campus op het Oefenplein. Deze zou in de loop van de jaren 1970 stapsgewijs worden gerealiseerd. Het Academisch Ziekenhuis (AZ) werd later gevestigd in de open ruimte van het Laarbeekbos te Jette, waar een groter bereik in het Vlaamse hinterland kon worden gerealiseerd.


Eertse openingszitting van de Vrije Universiteit Brussel (VUB), 7 oktober 1969. (Collectie CAVA, 22530)
Eertse openingszitting van de Vrije Universiteit Brussel (VUB), 7 oktober 1969. (Collectie CAVA, 22530)

De splitsingslogica verbreedt: van Saint-Louis naar Sint-Aloysius

In deze context was het wellicht onvermijdelijk dat ook Saint-Louis zou worden meegezogen door de splitsingslogica. Na de tweede wereldoorlog had het instituut (als vzw) al de dubbele naam Faculté Universitaire Saint-Louis / Universitaire Faculteit Sint-Aloysius gekregen (enkelvoud tot 1969). Vanaf 1949 werd het instituut in die vorm ook meegenomen in de subsidieregeling van de staat, dus ook die van de latere expansiewetten. In 1964 werd de faculteit geheel autonoom ten aanzien van het oude handelsinstituut en kreeg ze een eigen rector: de Franstalige Henri Van Camp, priester, filosoof en theoloog. Hoewel het verloop van de uitbouw van de Nederlandstalige opleidingen in die periode nauwelijks onderzocht werd, is wel bekend dat Van Camp zich meteen inzette voor die verdubbeling. Vanaf 1967 leidde hij een werkgroep -- waarin naast academici ook meerdere invloedrijke figuren uit de katholieke zuil zetelden -- die de uitbouw van twee min of meer volwaardige afdelingen moest begeleiden. Door de ontwikkelingen binnen KUL en ULB in 1968 kwam dit alles in een stroomversnelling. In 1969 werden nieuwe statuten gepubliceerd van een vzw die unitair zou blijven maar waarbinnen twee autonome afdelingen, elk met eigen rector en bestuursorganen, zouden functioneren. De eerste rector van de nieuwe Universitaire Faculteiten Sint-Aloysius (UFSAL) was kerkjurist Jan Lindemans. Hij bouwde deze autonome kandidatuursinstelling uit in een vrij nauwe samenwerking met de voortaan Nederlandstalige KUL. Dat zou gebeuren op een nieuwe campus die – niet zonder moeilijkheden – werd uitgebouwd op de site van een voormalige brouwerij in Koekelberg. De nieuwe structuur met haar unitaire vzw gaf problemen met de toekenning van subsidies: daarom werd die vzw in 1973 toch ontbonden ten voordele van twee nieuwe rechtspersonen, net zoals de andere gesplitste universiteiten hadden moeten doen. In 1991-1992 werd de UFSAL getransformeerd tot Katholieke Universiteit Brussel (KUB), die dan in 2008 een entiteit werd binnen de bredere HUB-KU Brussel, welke dan weer een plaats had in de universitaire associatie van de KUL. In 2013 ging de universitaire structuur definitief op in de KUL (als campus Brussel).

Literatuur

- L. Vanderkindere, 1834-1884. L'Université de Bruxelles. Notice historique, 1884.
- E. Goblet d'Alviella, L'Université de Bruxelles pendant son troisième quart de siècle, 1884-1909. Avec la collaboration d'un groupe de professeurs, 1909.
- (F. van Kalken), L'Université de Bruxelles, 1909-1934, 1934.
- M. Créteur, 'Le mouvement de contestation à l'université libre de Bruxelles', in Res Publica, jg. 10, nr. 3 (1968), p. 433-464.
- 'Le mouvement de contestation à l'ULB', Courrier Hebdomadaire du CRISP, nr. 419-420 (25 oktober 1968).
- 'Le dédoublement linguistique de l'U.L.B., I & II', in Courrier Hebdomadaire du CRISP, nr. 458 (14 november 1969) en nr. 463 (19 december 1969).
- C. Dejean en C.-L. Binnemans, L'Université belge. Du pari au défi, 1971.
- F. de Pauw, 'Het ontstaan van de Nederlandstalige Faculteit der Rechtsgeleerdheid aan de Vrije Universiteit Brussel', in Recht in beweging. Opstellen aangeboden aan Prof. Mr. Ridder R. Victor, I, 1973, p. 343-349.
- A. de Jonghe, 'Het vraagstuk Brussel in de Duitse Flamenpolitik, 1940-1944', in Taal en Sociale Integratie, IV, 1981, p. 405-443.
- Quarantième anniversaire de la fermeture de l'Université Libre de Bruxelles (25 novembre 1941), 1982.
- A. Uyttebrouck en A. Despy-Meyer (eds.), Les cent cinquante ans de l'Université Libre de Bruxelles, 1834-1984, 1984.
- G. Braive, Histoire des Facultés universitaires Saint-Louis. Des origines à 1918, 1985.
- Vijftig Jaar Faculteit der Rechtsgeleerdheid VUB. Feestbundel naar aanleiding van de feestzitting van 27 november 1985, 1987.
- A. Gerlo, Noch gunsteling, noch hoveling. Een levensverhaal, 1989.
- A. Despy-Meyer, A. Dierkens en F. Scheelings (eds.), 25.11.1941. De Université Libre de Bruxelles sluit haar deuren, 1992.
- A. Gerlo, Universitaire Kroniek, 1992.
- J.-P. Gillet, Les sept fontaines de la sagesse. ULB 1958-1968. Chronique, 1992.
- N. Beerten, L. Vanhelden en G. Vanthemsche, 'Historiek en betekenis van het Academisch Ziekenhuis van de VUB', in E. Witte en J. Tyssens (eds.), De Tuin van Akademos. Studies naar aanleiding van de vijfentwintigste verjaardag van de Vrije Universiteit Brussel, 1995, p. 323-347.
- M. de Metsenaere en M. Huysseune, 'Vijfentwintig jaar VUB-studenten', in E. Witte en J. Tyssens (eds.), De Tuin van Akademos. Studies naar aanleiding van de vijfentwintigste verjaardag van de Vrije Universiteit Brussel, 1995, p. 135-185.
- J. Tyssens, 'Zaaien in de Tuin van Akademos. Over het ontstaan van de Vrije Universiteit Brussel op het einde van de jaren zestig', in E. Witte en J. Tyssens (eds.), De Tuin van Akademos. Studies naar aanleiding van de vijfentwintigste verjaardag van de Vrije Universiteit Brussel, 1995, p. 23-133.
- G. Braive, ‘Etudiants universitaires bruxellois sous l’occupation: Saint-Louis avant et après la fermeture de l’ULB’, M. Depaepe & D. Martin (eds.), De Tweede Wereldoorlog als factor in de onderwijsgescheidenis, 1997, pp. 145-166.
- Pieter Dhondt, Un double compromis. Enjeux et débats relatifs à l'enseignement universitaire en Belgique au XIXe siècle, 2011.

Suggestie doorgeven

1975: Frans De Pauw (pdf)

1998: Jeffrey Tyssens

2023: Jeffrey Tyssens

Inhoudstafel