Geschiedenis van Vlaanderen

Begrip
Marnix Beyen / Marc Boone / Jelle Haemers / René Vermeir (2023, herwerking), Reginald De Schryver (1998)

Vlaanderen heeft in de geschiedenis minstens drie verschillende betekenissen gehad: een middeleeuws graafschap, een pars pro toto voor de Lage Landen en het Nederlandstalige gedeelte van België. In deze laatste betekenis is Vlaanderen een constructie van de Vlaamse beweging, en bestond het dus niet vóór het ontstaan van het onafhankelijke België. In deze bijdrage worden niettemin de politieke en maatschappelijke evoluties geschetst binnen het territorium van het moderne Vlaanderen.

Leestijd: 60 minuten

‘Geschiedenis van Vlaanderen’ verwijst in de ogen van een hedendaags publiek naar de geschiedenis van de Nederlandstalige noordelijke helft van het koninkrijk België België
Geen Vlaamse beweging zonder België. Het is ook onmogelijk om België te begrijpen zonder de geschiedenis van de Vlaamse beweging erbij te betrekken. Tussen het ontstaan van een culturele ... Lees meer
, met inbegrip van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd opgericht in 1989. Het wordt bestuurd door de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de Brusselse regering. Lees meer
, voor zover die regio Nederlandstalig was of is. Dit administratieve begrip ‘Vlaanderen’ ontstond in de context van de staat België waarvan het bestaan op de afscheiding van het Koninkrijk der Nederlanden in 1830 teruggaat. Vlaanderen valt als grondgebied samen met de huidige vijf Vlaamse provincies, het  Vlaams Gewest Vlaams Gewest
Het Vlaams Gewest (sinds 1980) is een politieke deelstaat waarvan de bevoegdheden betrekking hebben op grondgebonden aangelegenheden zoals ruimtelijke ordening, leefmilieu en economisch b... Lees meer
 genaamd. De bevolking van Vlaanderen bestaat uit de bewoners van deze provincies en de Nederlandstaligen in Brussel Brussel
In de geschiedenis van de Vlaamse beweging speelde Brussel een unieke rol vanwege haar hoofdstedelijke functies, economische aantrekkingskracht en als symbool van verfransing, die zich v... Lees meer
, die samen de  Vlaamse Gemeenschap Vlaamse Gemeenschap
De Vlaamse Gemeenschap (1980) is een van de drie gemeenschappen in België (naast de Franse en Duitstalige Gemeenschap) die bevoegd is voor de zogenaamde ‘persoonsgebonden aangelegenheden’... Lees meer
 vormen. Het moderne Vlaanderen is als gewest en gemeenschap in België een product van een reeks grondwetsherzieningen uit de tweede helft van de 20ste eeuw. Op die periode wordt in dit artikel slechts beknopt ingegaan. Het moge hier volstaan te verwijzen naar de raamartikelen over de  geschiedenis van de Vlaamse beweging Geschiedenis van de Vlaamse beweging
Het ontstaan en verdwijnen van gemeenschappen is het gevolg van een complex geheel van onbewuste en bewuste processen. De verdediging van het Nederlands in België en van de belangen van d... Lees meer
, economie Economie
Dit artikel gaat over de relatie tussen economie en Vlaamse beweging. Daarmee beoogt deze tekst geen economische geschiedenis te schetsen van wat we vandaag Vlaanderen noemen. Integendee... Lees meer
, federalisme Federalisme
Sinds het begin van de 20ste eeuw behoort federalisme tot het programma van eerst de Waalse en vervolgens ook de Vlaamse beweging. Vanaf 1970 is de transformatie van België van unitaire t... Lees meer
, staatshervorming Staatshervorming
Tussen 1970 en vandaag werden zes staatshervormingen doorgevoerd die België omvormden van een unitaire in een federale staat met drie gewesten, het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoo... Lees meer
, enzovoort.

Daarnaast slaat de ‘Geschiedenis van Vlaanderen’ ook op een andere historische realiteit. Ten eerste is Vlaanderen ook de naam van een middeleeuws graafschap, dat vanaf 1384 deel uitmaakte van de Bourgondische en daarna van de Habsburgse Nederlanden. Het middeleeuwse graafschap Vlaanderen valt nagenoeg samen met de huidige Belgische provincies Oost- en West-Vlaanderen, met het Nederlandse Zeeuws-Vlaanderen, en met grote delen van de huidige Franse departementen Département du Nord en Pas-de-Calais. Voor delen van het Département du Nord zijn ook de benamingen Frans-Vlaanderen Frans-Vlaanderen
Dit artikel belicht de belangstelling vanuit de Vlaamse beweging voor de Vlaamse cultuur in Noord-Frankrijk. Lees meer
, respectievelijk Waals-Vlaanderen in gebruik. Twee belangrijke middeleeuwse steden behoren tot dit gebied: Lille (Rijsel) en Douai (Dowaai). Ten tweede werd vanaf de 16de eeuw de benaming FlandreFlandesFlanders enzovoort gebruikt voor het geheel van de Nederlanden en na hun scheiding in Noord en Zuid vooral voor de Zuidelijke – eerst Spaanse, dan Oostenrijkse – Nederlanden. Dat de naam van het graafschap Vlaanderen als pars pro toto ook de naam werd van het geheel van de Nederlanden en later van de Nederlandstalige helft van België, heeft vermoedelijk te maken met de oudere en illustere geschiedenis van het middeleeuwse graafschap. 'Vlaanderen' is dus een begrip met drie betekenissen en daarmee kan gewild en ongewild verwarring worden gesticht. Overigens geldt een dergelijke begripsverschuiving ook voor België, dat in bepaalde historische periodes (en vooral sinds de renaissance) als pars pro toto voor de Zuidelijke Nederlanden werd gebruikt. De Engelse historicus Alastair Duke heeft het (in 2004) niet voor niets over de ‘Elusive Netherlands’.

Wat hierna volgt, is de voorgeschiedenis van het huidige Vlaanderen, weliswaar in de wetenschap dat het om een projectie gaat van het huidige gewest en om een in het verleden geconstrueerde eenheid. In de ruimste zin begint die voorgeschiedenis met de oudste menselijke bewoning op het Vlaams grondgebied. Toch wordt alleen stilgestaan bij de ontwikkelingen en momenten die bijdragen tot een beter begrip van het moderne Vlaanderen (met bijzondere aandacht voor staat, volk, taal en grenzen in de Belgische ruimte) en die terecht of ten onrechte een vaste plaats hebben gekregen in het zelfbeeld en het collectieve geheugen van de moderne Vlamingen.

Eeuwen van romanisering en germanisering

De geleidelijke vestiging en acculturatie van Germaanse stammen in Noord-Gallië ten tijde van het Romeinse keizerrijk en de eerste eeuwen daarna (4de-7de eeuw) is fundamenteel  om het ontstaan van een taalgrens Taalgrens
Het begrip ‘taalgrens’ verwijst in het algemeen naar een grens die twee bevolkingsgroepen die een verschillende taal spreken van elkaar scheidt en in het bijzonder naar de grens tussen he... Lees meer
te verklaren. Voordien was dat Noord-Gallische gebied bewoond door Keltische stammen, die door Julius Caesar in zijn De bello Gallico tot de Belgae – ‘de dapperste bewoners van Gallië’ – worden gerekend. In het westen, tussen de zee en de IJzer en ten zuiden hiervan, heetten die Morini. Tussen hun gebied en de Schelde leefden de Menapiërs, terwijl op de rechteroever van de Schelde en meer ten zuiden de Nerviërs, en ten oosten van hun beider woongebieden onder meer de Eburonen zich hadden gevestigd. Van fundamenteel belang is dat bij de implosie van de Romeinse staatsmacht de christelijke beweging zich geënt heeft op de bestaande administratieve structuren. De kernen van dit bestuur bevonden zich in zogenaamde ‘civitates’ die dan ook de zetel van de christelijke bisdommen werden. De hoofdstad van de Eburonen, Tongeren, werd de oudste stad in België; ten tijde van de eerste kerstening zetelde daar de heilige Servatius (tweede helft 4de eeuw) als eerste bisschop. Er was in de 4de eeuw ook een episcopus Nerviorum, met Bavai als residentiestad, en bij de Morini evangeliseerde de heilige Victricius, bisschop van Rouen. Romeinse kolonisatie betekende niet alleen politieke onderwerping en naderhand een eerste evangelisatie, maar ook een taalkundige en bestuurlijke voorkeur ten voordele van het (volks)Latijn. De taalkundige romanisering heeft een blijvend karakter gekregen; onder meer door de van het Latijn afgeleide Waalse en Picardische dialecten en met de vorming van de  taalgrens Taalgrens
Het begrip ‘taalgrens’ verwijst in het algemeen naar een grens die twee bevolkingsgroepen die een verschillende taal spreken van elkaar scheidt en in het bijzonder naar de grens tussen he... Lees meer
.

De Germaanse invallers in het laat-Romeinse rijk waren in de kuststreek vooral Saksen en Friezen, in binnen-Vlaanderen veelal Franken. 'Franken' was een door de Romeinen gebruikte verzamelnaam voor over-Rijnse Germaanse stammen. Belangrijk was onder meer hun vestiging omstreeks 350-360 in het gebied tussen Beneden-Rijn en de heirbaan van Keulen naar Boulogne. In dit lange en erg geleidelijk verlopende proces vermengden de Franken zich als foederati van Rome en verdedigers van de rijksgrens met de ‘oude Belgen’ of verdreven die. Omstreeks 460 waren ze tot bij de Somme geraakt en was heel ‘Belgium’ of ‘Belgica’ in hun handen. Aan het begin van de 6de eeuw was Chlodovech (Clovis), uit het geslacht der Merovingen, koning van een Frankisch rijk dat nagenoeg heel Gallië omvatte. De vorming van een taalgrens volgde dit diffuse proces. Het duurde wellicht nog de hele vroege middeleeuwen, voor een min of meer lineaire grens werd gevormd tussen een nagenoeg homogeen Germaans en Romaans taalgebied, maar die grens was geen staatkundige grens. De door de Gallo-Romeinen uiteindelijk grotendeels overgenomen ‘Nederlandse taal’ is een geëvolueerde vorm van de door West-Germanen gesproken streektalen (‘West-Nederfrankisch’), die regionale verschillen kent. Aangezien de Saksen vanuit de Noordzee binnentrokken en de Franken vanuit het Oosten, en zij elkaar ontmoetten bij de Schelde, vormde die rivier als het ware een interne taalgrens tussen wat later de Brabantse en Limburgse dialecten in het oosten, en het ‘Vlaamse’ dialect in het westen zouden worden. Het Brabants en het Limburgs zijn dus Frankische talen en vertonen daarom overeenkomsten met het Duits; de volkstaal ten westen van de Schelde daarentegen is van oorsprong Saksisch, net als het Engels. De in de vroege middeleeuwen gevormde taalgrenzen ondergingen sindsdien, althans binnen wat nu België is, weinig wijzigingen. De zuidgrens van het moderne Vlaanderen gaat in sterke mate op die taalgrensvorming terug. Tijdens en tussen de Duitse bezettingen in de loop van de 20ste eeuw is het tot stand komen van deze taalgrens doelbewust in de context van de Westforschung geproblematiseerd om een rol te spelen in de annexatiepolitiek die de bezetter voor ogen stond (zie Duitsland & Vlaanderen). De Duitse mediëvist Franz Petri Petri, Franz
Franz Petri (1903-1993) was een Duitse historicus, deskundige voor Belgische en Nederlandse geschiedenis en tijdens de Tweede Wereldoorlog referent voor cultuur en onderwijs in het Duitse... Lees meer
, die tijdens de Tweede Wereldoorlog de Duitse cultuurpolitiek in België leidde, had tijdens de jaren 1930 een beroep gedaan op uitvoerig bronnenonderzoek om zijn stelling te staven dat ook Wallonië en Noord-Frankrijk diepgaand gegermaniseerd waren tijdens de late oudheid en de vroege middeleeuwen.

Aangezien de Germaanse veroveringen de eerste beperkte kerstening in onze gewesten ongedaan gemaakt hadden, begon vanaf de bekering van Chlodovech (omstreeks 500) de tweede kerstening, dit keer van de Frankische en Saksische nieuwkomers. Die kerstening gebeurde in de 6de en vooral in de 7de eeuw. Toen werd de christelijke boodschap in Vlaanderen vooral verspreid door de latere heiligen Amandus, Bavo en Eligius, die verscheidene benedictijnerabdijen oprichtten. Het gebied van Vlaanderen kreeg geen eigen bisdommen; het behoorde, in de vroege middeleeuwen, van west naar oost, tot de bisdommen Terwaan (Thérouanne, gesticht 7de eeuw), Doornik (Tournai, gesticht 5de eeuw maar naderhand tot 1146 verenigd met Noyon, en dan weer zelfstandig), Utrecht (voor een gebied in het Noord-Oosten van het graafschap Vlaanderen), Atrecht (Arras, gesticht 5de eeuw), Kamerijk (Cambrai, hersticht in de 6de eeuw) en Luik (gesticht begin 8ste eeuw, als bisschopsstad opvolger van Maastricht, zelf opvolger van Tongeren). Deze bisdommenindeling bleef bestaan tot 1559. In de middeleeuwen en tot 1559 hingen deze bisdommen af van de aartsbisdommen Reims (Terwaan, Atrecht en Doornik-Noyon) en Keulen (Utrecht, Kamerijk en Luik).


<p>Deze miniatuur in de <em>Vita Amandi</em> (eind 11<sup>de</sup> eeuw) toont Amandus terwijl hij tot de gedoopte Gentenaars predikt. (Médiathèque de Valenciennes)</p>

Deze miniatuur in de Vita Amandi (eind 11de eeuw) toont Amandus terwijl hij tot de gedoopte Gentenaars predikt. (Médiathèque de Valenciennes)

Evenmin als in de bestuurlijke indeling van de Kerk Kerk
De verhouding tussen Kerk en Vlaamse beweging vertoont historisch een tweevoudig beeld. Enerzijds waren de godsdienstige en de Vlaamsgezinde overtuiging innig verstrengeld en vormde de cl... Lees meer
is er in de vroegmiddeleeuwse politieke formaties en hun grenzen enig spoor van een geheel dat gelijkenis vertoont met het latere Vlaanderen. Bovendien heeft het gebied van Vlaanderen nooit een centrale plaats ingenomen, noch in de Merovingische tijd, toen het zwaartepunt van het rijk spoedig van Doornik naar Parijs werd verlegd, noch in de Karolingische tijd, toen dat vooral in Oost-Haspengouw en verder in Aken lag. De Karolingen kwamen aan de macht na de staatsgreep van hofmeier Pepijn (de Korte) in 751. Onder diens zoon Karel de Grote en kleinzoon Lodewijk de Vrome bleef het rijk nog één, maar Lodewijks zonen verdeelden het in drieën bij het verdrag van Verdun (843). Belangrijk daarbij is dat de Schelde de grens werd tussen het West-Frankische rijk (later Frankrijk) enerzijds, en het Midden-Frankische en, na verdwijning van dit laatste, het Oost-Frankische rijk (Heilig Roomse of Duitse Rijk) anderzijds. Die grens, die een gevolg was van eerdere kolonisatiebewegingen (zie boven) en dwars door het moderne Vlaanderen loopt, bleef bijna zes eeuwen lang de grens tussen Frankrijk en het Duitse rijk (ook 'Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie' genoemd).

Middeleeuwse vorstendommen (9de-15de eeuw)

Vanaf de 9de eeuw respectievelijk vanaf de volle middeleeuwen valt de geschiedenis van het huidige Vlaanderen grotendeels samen met die van een aantal vorstendommen: enerzijds het graafschap Vlaanderen, als onderdeel van Frankrijk, anderzijds (Neder-)Lotharingen met het hertogdom Brabant, het graafschap Loon en het prinsbisdom Luik, als onderdeel van het Duitse Rijk.

Vlaanderen

In de tweede helft van de 9de eeuw ontstond tussen de Noordzee en het Scheldegebied het graafschap Vlaanderen, dat vooral vanwege zijn naam in de geschiedenis van het moderne Vlaanderen een centrale plaats bekleedt. De benaming was toen zeker al anderhalve eeuw oud. De eerste vermeldingen ervan duiken op in een levensverhaal van bisschop Eligius van Noyon, de Vita Sancti Eligii (eerste kwart van de 8ste eeuw). Daarin wordt melding gemaakt van een Flandrense (municipium), van Eligius' bedrijvigheid in Flandris en van de bewoners als Flanderenses. Die en andere geografische aanduidingen als in pago Flandrinse (745, 'in de Vlaanderse gouw') of in Flandrinse littore (820, 'op de Vlaanderse kust') verwijzen steeds naar de streek rond Brugge en Oudenburg. Vandaaruit is de naam overgegaan op een alsmaar uitgestrekter gebied, het middeleeuwse graafschap.

Het proces van territoriale verbrokkeling en koninklijk gezagsverlies in het feodale tijdvak werd in het West-Frankische rijk bespoedigd door de invallen van de Noormannen na het midden van de 9de eeuw. In het later als Vlaanderen bekende gebied was vooral het optreden van leden van het geslacht der Baldwinen, gouwgraven ten tijde van Karel de Grote een eenheidbrengende factor. Boudewijn I ‘met de ijzeren arm’ (†879), graaf-ambtenaar van de Franse koning Karel de Kale en diens schoonzoon nadat hij koningsdochter Judith had geschaakt, en vooral zijn zoon Boudewijn II (†918) konden hun gezag uitbreiden over verscheidene pagi (gouwen) tussen Noordzee en Schelde. Naast het oorspronkelijke Vlaanderen waren dat onder meer Aardenburg, Waas, Gent, Kortrijk, Terwaan en Boulogne. Dat geheel kende onder nieuwe graven uit het geslacht der Boudewijns verdere uitbreiding. Dat gebeurde eerst in zuidelijke richting met Artesië, dat van ongeveer 900 tot de verovering door Lodewijk XIV op enkele belangrijke onderbrekingen na onder het gezag bleef van de Vlaamse graaf en nadien onder dat van de Bourgondische en Habsburgse vorsten. De uitbreiding voltrok zich ook in oostelijke richting met de verovering, onder impuls van Boudewijn V (1035-1067, ook bekend als 'van Rijsel') in het midden van de 11de eeuw, van het Land van Aalst en van Dendermonde. De Dender werd de nieuwe oostelijke grens van het graafschap. De door Vlaanderen veroverde gebieden op de rechteroever van de Schelde waren leenrechtelijk afhankelijk van de Roomse keizer, later onder de benaming Rijks-Vlaanderen. Veruit het grootste deel van het graafschap hing leenrechtelijk af van de Franse kroon ('Kroon-Vlaanderen'). Aan het begin van de 12de eeuw noemde de dichter en kanunnik Petrus Pictor in zijn De Laude Flandriae Vlaanderen de trots der Fransen, Flandria, Gallorum decus.

De strategische ligging tegenover de Britse eilanden en in het hart van het brede deltagebied van de Nederlanden versterkte de vroege en opmerkelijke verstedelijking. De productie van hoge kwaliteitslaken van wol dat weldra op zowat alle Europese markten furore maakte, stuwde deze welvaart tot een ongekende hoogte. Toen het graafschap in 1127-1128 in een opvolgingsoorlog verzeilde na de moord op graaf Karel de Goede, manifesteerden de steden, Sint-Omaars, Gent en Brugge voorop, zich voor het eerst, maar niet voor het laatst in politiek opzicht. Mede met hun steun kwamen de graven uit het huis van de Elzas, een zijtak van de heersende dynastie, aan de macht. Onder Diederik en vooral zijn zoon Filips kende het graafschap de grootste expansie, tot aan de oevers van de Somme. In de loop van de late 11de en de 12de eeuw namen Vlaamse graven bij herhaling deel, vaak als co-leiders, aan de vele kruistochten naar het Midden Oosten. Graaf Boudewijn IX (die ondertussen ook als Boudewijn VI over Henegouwen regeerde, want beide graafschappen vormden onder zijn bestuur een personele unie) bracht het in de context van de Vierde kruistocht in 1204 zelfs tot keizer van het Latijnse keizerrijk in Constantinopel.

Nadat Boudewijn IX van het toneel verdween in 1205 kwam het graafschap achtereenvolgens in de handen van zijn twee dochters, Johanna en Margareta van Constantinopel. Ze werden geconfronteerd met de expansiedrang van de Franse koningen, een constant gegeven voor de komende eeuwen. Het begon met koning Filips I August (1179-1223) die na de slag bij Bouvines (1214) een grote invloed kreeg in het graafschap. Onder Lodewijk IX (1226-1270) werd in 1237 het zuidelijk deel van het graafschap afgescheiden om als graafschap Artesië verder door het leven te gaan. Het zou pas in 1382 via een complexe erfenis terug in handen komen van de toenmalige Vlaamse graaf, Lodewijk van Male. Door het huwelijk van diens dochter kwam het in het bezit van de Bourgondische hertogen. Artesië werd definitief Frans met de vrede van Nijmegen van 1679.

De meest bekende opstoot van Franse inmengingspolitiek gebeurde onder koning Filips IV, genaamd de Schone. In 1300 annexeerde hij het graafschap zelfs, nadat graaf Gewijde van Dampierre en zijn zoon Robrecht van Béthune gevangen waren gezet. De Dampierres waren een Frans adellijk geslacht uit Champagne dat via een huwelijk met Margareta van Constantinopel de titel van graaf van Vlaanderen had verworven. Andere leden van dit grafelijke geslacht  organiseerden evenwel met steun van de grote steden, in de eerste plaats Brugge, met succes de weerstand. Het is aan de militaire overwinning op het Franse koninklijke leger nabij Kortrijk op 11 juli 1302 te danken dat de annexatie van Vlaanderen bij het Franse kroondomein afgewend werd en het graafschap een eigen koers bleef varen. Weliswaar bleef de Vlaamse graaf een leenman van de Franse koning (en Vlaanderen dus leenrechtelijk een deel van Frankrijk), maar die laatste heeft zich niet meer rechtstreeks met het bestuur van het graafschap ingelaten. Deze herhaalde conflicten zijn, zoals de hele middeleeuwse geschiedenis in de loop van de 19de eeuw herontdekt, en hebben via hun vertaling in romantische en historische literatuur een grote invloed uitgeoefend op zowel de Belgische natievorming als de Vlaamse beweging. De datum 11 juli kreeg toen een grote symboolwaarde en werd gezien als een cruciaal moment met een grote voorbeeldfunctie in de strijd voor zelfbehoud tegen bedreigingen vanuit het Franse zuiden. In het Belgisch patriottische discours dat de nieuwe natiestaat België moest legitimeren via het onderwijs Onderwijs
Lees meer
, de geschiedschrijving Historiografie
Lees meer
en de kunst Kunst
Lees meer
, verscheen de Guldensporenslag Guldensporenslag
De Guldensporenslag was een veldslag op de Groeningekouter nabij Kortrijk op 11 juli 1302. Hierbij werd het Franse ridderleger verslagen. De slag kreeg in de Vlaamse beweging een symbolis... Lees meer
als een verre voorafspiegeling van de Belgische Revolutie Belgische Revolutie
De Belgische Revolutie is de naam van de opstand van 1830-1831 in de zuidelijke provincies van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van koning Willem I. De opstand leidde tot de splits... Lees meer
. Al heel vroeg echter ontstond ook een flamingantische versie van dit narratief, die in de grootse geschiedenis van het oude graafschap Vlaanderen een inspiratiebron zag om de rechten van de Vlaamssprekenden in een snel verfransend België op te eisen. Slechts dan, zo oordeelden zij, zou de nieuwe staat zijn echte lotsbestemming bereiken.


<p><em>De Slag der Gulden Sporen</em> (1836) van Nicaise De Keyser (Stedelijke musea Kortrijk). De mythevorming rond het middeleeuwse graafschap Vlaanderen vormde aanvankelijk een belangrijk onderdeel van het Belgisch nationaal-historisch bewustzijn.</p>

De Slag der Gulden Sporen (1836) van Nicaise De Keyser (Stedelijke musea Kortrijk). De mythevorming rond het middeleeuwse graafschap Vlaanderen vormde aanvankelijk een belangrijk onderdeel van het Belgisch nationaal-historisch bewustzijn.

De gebeurtenissen die zich rond 1302 kristalliseerden, bleven niet beperkt tot een politieke omwenteling, ook sociaal-economisch was veel aan het bewegen. De economische achteruitgang en crisis die zich vanaf circa 1280 deden voelen, kwamen namelijk tot een ontlading en leidden gekoppeld aan het Frans-Vlaamse conflict tot een sociale omwenteling in de steden. De klassieke elite van het stadspatriciaat moest voortaan de macht delen met de vertegenwoordigers van de middengroepen. Dit waren de ook numeriek en economisch heel sterke ambachten, die vanaf 1302 tot aan hun politieke uitschakeling in de loop van de conflicten met de Habsburgse vorsten in de 16de eeuw de politiek van stad en land mee hielpen gestalte geven. Overigens haalden deze ambachten hun welvaart uit een intensieve gezinsarbeid van zowel mannen, vrouwen als kinderen. Vrouwen beschikten in het gebied van de Zuidelijke Nederlanden bovendien over verregaande rechten, die hen ook in staat stelden om onafhankelijk van hun echtgenoot handel te drijven (als ‘coopvrouw’) en van gelijke erfenisrechten te genieten als mannen. Ook op dynastiek vlak waren vrouwen belangrijk aangezien ze niet van de erfopvolging uitgesloten waren – getuige hiervan de voorname rol van de regentessen onder Karel V.

 

In de loop van de 14de eeuw vond het graafschap Vlaanderen en vooral de stedelijke elites een belangrijke bondgenoot in Engeland, voornamelijk vanwege de intense onderlinge economische belangen. Dit was het meest uitgesproken in de periode waarin de stad Gent door Jacob van Artevelde werd geleid, tussen 1338 en 1345. Hoogtepunt in deze episode was de plechtigheid van 26 januari 1340 op de Gentse Vrijdagmarkt waarbij de Engelse vorst Edward III erkend werd als koning van … Frankrijk. Echt revolutionair was het Van Artevelde bewind niet, 1340 was niet 1793 (executie van Lodewijk XVI). De rol van de vorst werd blijvend erkend, al was het dan een koning van eigen keuze. Maar het markeert wel de standpunten uit 1128 en wat later in de Bourgondische periode opnieuw naar boven komt, namelijk hoe de onderdanen (de stedelijke elites) kritisch het optreden van hun vorsten konden be- en veroordelen. De heersende graaf van Vlaanderen, Lodewijk II van Nevers was toen immers al lang naar Parijs gevlucht.

Cruciaal was het afsluiten van een akkoord tussen de grote steden van het graafschap Vlaanderen en hertogdom Brabant in 1339. In dit akkoord stelden ze onderlinge hulp in het vooruitzicht en koppelden ze het accepteren van de macht van hun respectievelijke vorsten aan de mate waarin deze vorsten met hun rechten en eisen rekening hielden. Het was een tekst die in de latere geschiedenis (1477, Plakkaat van Verlatinghe van 1581, zie verderop) van groot belang zou blijken te zijn. Wat immers de geschiedenis van het graafschap in deze periode en in de hierna volgende Bourgondische periode heeft gekenmerkt, is de opmerkelijke rol van een embryonale volksvertegenwoordiging, de afgevaardigden van de derde stand in het middeleeuwse standensysteem, de zogenaamde Leden van Vlaanderen. Dit college, dat al in de 13de eeuw een verre voorloper had gekend in het college van de ‘scabini Flandriae’ (de schepenen van Vlaanderen, met andere woorden van de grote steden) bestond uit de vertegenwoordigers van Gent, Brugge en Ieper, bij momenten vervolledigd door het Brugse Vrije (het rijke landbouwgewest rond Brugge). Ze vergaderden op eigen initiatief, bepaalden zelf hun agenda en traden tot ver in de Bourgondische en Habsburgse periode op als tegenmacht voor de vorst. Hun optreden beperkte zich daarbij niet tot het onderhandelen over belastingen (de zogenaamde bedes) maar besloeg alle aspecten van de economische, monetaire, en algemene politiek en van de rechtspraak, kortom: alle terreinen waarop de belangen van de onderdanen in het gedrang konden komen door de uitbreiding van de vorstelijke macht. Door de sterke urbanisatie en het economische en demografische gewicht van de Vlaamse steden stond het graafschap daarmee model voor grote delen van het toenmalige Europa, hoewel ook in de andere gewesten in de Nederlanden (zoals Luik, zie verder) gelijkaardige bewegingen ontstonden. Dat verklaart waarom verdragen zoals dat van 1339 een grote weerklank vonden.


Oorkonde van de militaire en economische unie tussen Vlaanderen en Brabant, op initiatief van Jacob van Artevelde, 3 december 1339. Onderaan hangen de zegels van alle getuigen en van de betrokken steden. (Stadsarchief Gent)
Oorkonde van de militaire en economische unie tussen Vlaanderen en Brabant, op initiatief van Jacob van Artevelde, 3 december 1339. Onderaan hangen de zegels van alle getuigen en van de betrokken steden. (Stadsarchief Gent)

In 1369 huwde de erfprinses Margareta (als enig wettelijk kind van de laatste graaf van Vlaanderen uit het huis van Dampierre, Lodewijk van Male) met een jongere zoon van de Franse koning Jan II en dus ook een telg van de heersende Valois dynastie, hertog van Bourgondië Filips de Stoute. Op het eerste gezicht leek het erop dat het Franse koningshuis, via de beproefde tactiek van een voordelig huwelijk, Vlaanderen toch had kunnen inlijven. De eigen ambities van de Bourgondische dynastie hebben alvast dit scenario niet laten doorgaan. Bovendien kwamen door dit huwelijk de in 1312 aan Frankrijk afgestane kasselrijen van Lille, Douai en Orchies opnieuw bij het graafschap, waarmee een oude eis van Van Artevelde en van de Dampierres werd ingewilligd.

Brabant, Luik en Loon

Het grootste deel van het huidige grondgebied van het Vlaamse gewest behoorde in de middeleeuwen niet tot het graafschap Vlaanderen, maar tot het hertogdom Brabant, het prinsbisdom Luik en het graafschap Loon. Deze heerlijkheden maakten (samen met de graafschappen Henegouwen en Namen, en de hertogdommen Limburg en Luxemburg etc.) deel uit van het hertogdom Neder-Lotharingen en bijgevolg van het Heilig Roomse Rijk.

In geen van deze vorstendommen spraken de inwoners exclusief ' Diets Diets
Het woord ‘Diets’ stamt uit het Middelnederlands. In de context van de Vlaamse beweging dook deze term voor het eerst op in de loop van de 19de eeuw, meestal als equivalent voor Nederlan... Lees meer
', want zoals in Vlaanderen waren in Brabant en Luik zowel Nederlands als Frans de voertaal. Dat hing sterk af van streek tot streek, maar even goed was er een verregaande mobiliteit binnen deze vorstendommen. Steden als Tongeren en Sint-Truiden, al belangrijke handelscentra in de Romeinse tijd, behoorden tot het prinsbisdom Luik, maar Frankische dialecten waren er de voertaal. Het zuiden van Brabant (Nijvel, Gembloers, Geldenaken, ...) was dan weer Franstalig, terwijl in Limburg een mengvorm van Duits en Diets werd gesproken. Let wel, het hertogdom Limburg komt helemaal niet overeen met de hedendaagse provincie Limburg. Het was gelegen ten oosten van Luik, met als hoofdplaats het (nu Franstalige) Limbourg, op de Vesder. In 1288 veroverde de Brabantse hertog dit hertogdom, maar de benaming 'Limburg' is in de 19de eeuw eigenlijk foutief aan het grondgebied van het huidige (Belgisch) Limburg gegeven (zie verder). Ten eerste bevat die provincie enkele Luikse steden (zoals Tongeren en Sint-Truiden), maar ten tweede beslaat ze grotendeels het graafschap Loon. Die heerlijkheid strekte zich uit van Lommel in het noorden tot de hoofdplaats Borgloon in het zuiden. Vanaf 1366 vormde Loon een personele unie met het prinsbisdom Luik, waarvan de bisschop dus niet alleen wereldlijke macht over Luik had, maar ook over de steden Hasselt, Bree, Bilzen, enzovoort. De prinsbisschop had, ten slotte, nog zeggenschap over twee steden, Maastricht (dat een 'tweeheerlijke stad' was die ook van de Brabantse hertog afhing) en Mechelen. Die groeiende textielstad op de Dijle verwierf in de loop van de 14de eeuw wel een grote onafhankelijkheid van de bisschop, omdat ze als een enclave in het Brabantse hertogdom gelegen was. Nadat Mechelenin 1356 samen met Antwerpen door de Vlaamse graaf ingepalmd was, vormde deze heerlijkheid een personele unie met Vlaanderen, en ging nadien in Bourgondische handen over (zie verderop). Kortom, wat het moderne Vlaanderen zou worden was één groot lappendeken, door talrijke grenzen doorkruist. Politieke verdragen zoals dat van 1339 (zie hoger) en de economische verwevenheid hadden wel tot gevolg dat veel van deze landen gelijke belangen hadden. Dat belette echter niet dat de Brabanste hertog soms de kant van de Franse koning koos in diens strijd tegen Vlaanderen, zoals in 1302.

De rijkdom van Brabant hing grotendeels af van de textielnijverheid en van de doorvoerfunctie van allerlei goederen, via het rivierenstelsel naar de Schelde, of via de handelsweg over Brussel, Leuven, Luik en zo naar de Maas- of Rijnregio (via Keulen). Tot in de Baltische gebieden of Noord-Italië was laken uit Leuven geliefd, en in Londen en het Rijngebied kon je Brabantse ambachtsproducten op de markt aantreffen. Het graafschap Leuven was het oorspronkelijke kerngebied van het latere hertogdom. Na Brussel en Nijvel had de graaf van Leuven in 1106 ook het markgraafschap Antwerpen aan zijn domein toegevoegd, en later ook het Land van Breda en 's-Hertogenbosch. Voortaan noemde hij zich 'hertog van Brabant' en kon hij zich als machtige speler in het westen van het Duitse rijk gedragen. Binnen het hertogdom had hij echter met tegenstrevers te maken: grote abdijen zoals Grimbergen, Averbode en Villers-la-Ville, of invloedrijke edelen, zoals de heren van Aarschot, Diest en Bergen-op-Zoom, die deze steden quasi onafhankelijk van de hertog bestuurden. Dat leidde regelmatig tot conflicten tussen deze partijen, zeker in tijden van moeilijke erfopvolging. Op dergelijke momenten eisten de verenigde onderdanen (steden, Kerk en adel) dat de hertog hun rechten ook schriftelijk, bij testament, of bij een aanstelling, erkende. Zo kwamen bijvoorbeeld het Charter van Kortenberg in 1312 (vlak voor het overlijden van hertog Jan II) of de Blijde Inkomst van 1356 (bij het aantreden van Wenceslas van Bohemen) tot stand. Beide charters zijn voorlopers van latere grondwetten genoemd omdat ze de vrijheden en privileges van de onderdanen bekrachtigden.

De belangrijkste economische centra van Brabant, zoals Leuven, Tienen, Zoutleeuw, ... dienden in productie niet voor vele Vlaamse centra onder te doen, maar kregen het vanaf het midden van de 14de eeuw moeilijk. Vanaf dan namen Brussel, en later Antwerpen, de leidende rol over, hoewel Leuven aanvankelijk een belangrijk politiek centrum bleef. De naijver met Mechelen, dat geografisch (op de Dijle) een belangrijke positie innam, was levendig, en leidde vaak tot conflicten met andere steden. Op cultureel vlak, ten slotte, scheerde het gebied hoge toppen. Bekende Dietstalige minneliederen zijn toegeschreven aan de Brabantse hertog Jan I, wiens vader Hendrik III dan weer auteur was van Franstalige hoofse gedichten. Brabant is tevens het land van grote kronieken (Lodewijk van Velthem, Jan van Boendale), talrijke Arthurromans, mystieke poëzie met Hadewijch en Beatrijs van Nazareth in de 13de en Johannes van Ruusbroec in de 14de eeuw, enzovoort. Laten we ook de befaamde Brabantse gotiek niet vergeten. In 1425 richtte hertog Jan IV samen met het stadsbestuur van Leuven er de eerste universiteit van de Lage Landen op. Terwijl de kleinere Brabantse steden wegdeemsterden, heeft de universiteit Leuven een grote aantrekkingskracht bezorgd. De positie als hoofdplaats in het hertogdom heeft de Dijlestad echter in de loop van de vijftiende eeuw aan Brussel moeten afstaan. De hertogen bouwden er – met financiële steun van de Brusselse elite – een luxueus paleis op de Coudenberg, een plek die tot op vandaag de belangrijkste politieke instellingen van het land huisvest.


<p>Weergave van de slag bij Woeringen (1288) in de <em>Brabantsche Yeesten</em> (eerste helft 14<sup>de</sup> eeuw) van de Antwerpse schepenklerk Jan van Boendaele. Hertog Jan I won de slag en vestigde zo de Brabantse suprematie in de Lage Landen. (Koninklijke Bibliotheek Brussel)  </p>

Weergave van de slag bij Woeringen (1288) in de Brabantsche Yeesten (eerste helft 14de eeuw) van de Antwerpse schepenklerk Jan van Boendaele. Hertog Jan I won de slag en vestigde zo de Brabantse suprematie in de Lage Landen. (Koninklijke Bibliotheek Brussel)  

Het politieke, culturele en economische centrum van het oosten was duidelijk de stad Luik, die met haar bloeiende metaalnijverheid het hele prinsbisdom (inclusief Loon) tot een belangrijke politieke speler maakte. Zoals in steden als Brugge en Gent leidde de stijgende welvaart, maar ook een groeiende ongelijkheid er tot talrijke sociale conflicten, waarvan een van de oudst bekende een weveroproer in Sint-Truiden was. Nadat de bevolking van Hoei in 1066 al verregaande rechten had verkregen, roerden de ambachtslieden in Sint-Truiden zich duidelijk in de jaren 1120, maar in 1135 kwam het tot een grote opstoot. Vanuit het Rijnland trok een groep wevers op via Borgloon en Sint-Truiden naar Zoutleeuw om er rechten te eisen, maar ze botsten op de graaf van Leuven, die de beweging neersloeg. Een nieuwe golf van contestatie volgde in de jaren 1240, toen steden als Luik, Sint-Truiden, Tienen, Mechelen en zelfs Gent een verbond sloten om oproerige wevers uit de Brabantse en Luikse steden buiten de stadsmuren te houden. Dat verbond werd later vernieuwd, maar kon niet verhinderen dat ook in deze gebieden ambachtslieden rond 1300 politieke inspraak verwierven zoals in Vlaanderen (zie hoger). Weliswaar sloot de Brabantse hertog geen verbond met de ambachtslieden zoals de Vlaamse graaf dat had gedaan, en kon de stedelijke elite er (behalve in Luik) de rechten van de handwerkers in 1306 terugschroeven. Rond 1360 slaagden deze groepen erin om opnieuw de macht te grijpen in Leuven, Mechelen en Sint-Truiden, in andere steden was dat pas later zoals te Brussel (1421) en Antwerpen (1477). De ambachtslieden in Loon stonden wel sterk genoeg om zich te verenigen (zoals in Hasselt), maar niet om er politieke macht te verwerven. Op economisch vlak heeft Loon nooit hoge toppen gescheerd, maar op cultureel gebied is zeker Hendrik van Veldeke het vermelden waard. In de 12de eeuw stelde hij zowat de eerste grote 'roman' in een Germaanse taal op. Allicht in dienst van de Loonse graaf redigeerde hij op basis van Latijnse en Franstalige voorbeelden de Eneas in het Maaslandse dialect. Het is een voorname getuige van de culturele bloei die dit gebied, op het kruispunt van talen, goederen en kunsten, kende.

Kerngebieden van de Zeventien Provinciën

In de geschiedenis van de vorstendommen Vlaanderen, Brabant-Limburg en de heerlijkheid Mechelen (maar niet in die van Luik-Loon) trad een ingrijpende verandering in door hun geleidelijke groepering, met nog andere vorstendommen, in een dynastieke unie onder het gezag van de Bourgondische hertogen. Uitgangspunt voor deze ontwikkeling was het huwelijk in 1369 tussen de reeds vermelde Margaretavan Male die in haar erfenis ook het graafschap Artesië, het vrijgraafschap (Franche-Comté) Bourgondië en de graafschappen Rethel en Nevers meebracht, en de Franse koningszoon Filips (de Stoute, †1404) die zelf het hertogdom Bourgondië in leen hield van zijn vader. Het echtpaar kwam in 1384 aan het hoofd te staan van al die gebieden, die bij Filips' dood overgingen in handen van hun oudste zoon Jan zonder Vrees (†1419). In 1406 werd Jans jongere broer Antoon hertog van Brabant-Limburg. Maar zowel Antoon (†1415) als diens opvolgers stierven jong, waardoor de weg werd vrijgemaakt voor de opvolging door de zoon van Jan zonder Vrees, Filips de Goede (†1467), niet alleen in de van zijn vader geërfde gebieden, maar later ook in Brabant-Limburg, Namen, Holland, Zeeland, Henegouwen en Luxemburg. Zo werd hij, naar het woord van Pontus Heuterus (†1602), de conditor imperii belgici, de 'stichter' van een aaneengesloten territorium, dat (vandaag) bekendstaat als de 'Bourgondische Nederlanden', of (in de 16de eeuw) 'de Zeventien Provinciën'. In de 15de eeuw werd de benaming 'landen van herwaarts over' (pays de par-deça; Nederlanden) gebruikt, die zeker Filips' zoon Karel (de Stoute) heeft proberen verbinden met de 'landen van derwaarts over' (pays de par-delà; Bourgondië) om zo het oude Lotharingen opnieuw samen te smeden. Maar dat is niet gelukt, want Karel sneuvelde tijdens zo'n poging te Nancy in 1477. Het prinsbisdom Luik (en dus ook het graafschap Loon) behoorde niet tot de personele unie onder leiding van de Bourgondische hertog, want het bleef bestuurd door een verkozen bisschop, zoals ook gold voor Utrecht, Doornik en Kamerijk. Weliswaar slaagden de Bourgondische (en later Habsburgse) vorsten er met wisselend succes in om die verkiezing naar hun hand te zetten, maar zeker Luik-Loon kon steeds een grote zelfstandigheid bewaren, tot aan de Franse periode.


<p><em>Filips de Goede</em> (ca. 1450), door Rogier van der Weyden. (Musea Brugge)</p>

Filips de Goede (ca. 1450), door Rogier van der Weyden. (Musea Brugge)

Bij Karels dood in 1477 maakten de onderdanen gezamenlijk van de chaos gebruik om een 'Groot Privilege' door erfopvolgster Maria van Bourgondië te laten bekrachtigen. Daarin stond onder meer te lezen dat de hertogin niet langer een offensieve oorlog mocht voeren zonder de instemming van de Staten-Generaal. Die bevatte een afvaardiging van alle onder haar heerschappij staande gewesten, met een belangrijke vertegenwoordiging van de grootste steden van de toenmalige Nederlanden. Reeds eerder hadden onderdanen al samenwerkingsverbanden gesloten, zoals in 1339 (zie hoger), maar in het Groot Privilege weerklonk een duidelijke politieke samenwerking 'van onderop' die later ook tot uiting kwam in het Plakkaat van Verlatinghe (zie verder). Bovendien bevatte het Privilege een 'weerstandsclausule' die uit het Brabantse recht stamde, en inhield dat de onderdanen hun heer (of dame) diensten konden weigeren als hij of zij hun rechten met de voeten trad. Toen Maria in 1482 overleed, en haar echtgenoot Maximiliaan van Habsburg (zoon van de Duitse keizer Frederik III) het regentschap over hun minderjarige zoon Filips (1478-1506) overnam, brachten de onderdanen dit principe ten uitvoer. In 1488 leidde edelman Filips van Kleef een opstand in verschillende gewesten (van Holland tot in Luxemburg) die uiteindelijk op een militair fiasco uitdraaide. Maximiliaan haalde het ternauwernood, en liet het bestuur aan zijn zoon over, die in de echt trad met Johanna, erfdochter van de koninkrijken Castilië en Aragon. Hun zoon, Karel, erfde dus de Spaanse kroon, en werd in 1519 ook Duits keizer (Karel V). Voortaan zouden de vele gewesten uit de Nederlanden dus deel uitmaken van een groter geheel, hoewel de Habsburgse keizer zich ook steeds hertog van Brabant, graaf van Vlaanderen, heer van Mechelen enzovoort bleef noemen. Deze gewesten behielden een eigen identiteit, maar ze waren voortaan onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dat uitte zich bijvoorbeeld in de oprichting in 1512 van de zogenaamde Burgundischer Kreis, waartoe deze landen (inclusief het graafschap Vlaanderen, maar zonder Luik-Loon) voortaan behoorden, als een administratief onderdeel van het Heilig Roomse Rijk. De eeuwenoude grens tussen Frankrijk en dat Rijk werd dus verlegd naar de buitengrens van Artesië (de grens doorkruiste dus niet langer het graafschap Vlaanderen).

Het economische en culturele zwaartepunt binnen de Bourgondische en later de (zuidelijke) Habsburgse Nederlanden lag ongetwijfeld in de grote steden van Vlaanderen en Brabant en in Mechelen; deze stad fungeerde ook een tijd als hofstad en huisvestte voor de verdere duur van het ancien régime het hoogste gerechtshof van de Nederlanden. Na de teloorgang van de lakennijverheid in de 14de eeuw legden deze steden zich toe op de productie van gespecialiseerde ambachtsgoederen en hoogwaardig luxetextiel (waaronder wandtapijten) dat overal in Europa een grote afname kende. Antwerpen groeide uit tot een grote havenstad, die ook de opkomende handel met de overzeese gebieden richting gaf, en wat dat betreft de leidende rol van Brugge overnam.

Op cultureel vlak is de 15de eeuw onder meer bekend vanwege de schilderkunst, met een school die in de 19de eeuw 'Vlaamse primitieven' werd genoemd, hoewel de meeste schilders werden aangetrokken door het rijke Vlaanderen en Brabant maar van buitenaf afkomstig waren. Dat was het geval voor Jan en Hubert van Eyck (afkomstig uit Loon), Rogier van der Weyden (geboren in Doornik als Rogier de la Pasture, maar hij vernederlandste zijn naam toen hij zich in Brussel vestigde), Dirk Bouts (een Haarlemmer die naar Leuven verhuisde), de vanuit Hessen naar Brugge ingeweken Hans Memling, enzovoort. Hun komst is een voorname getuige van de aantrekkingskracht van deze regio, maar eveneens van de voortdurende immigratie in deze gewesten. Ook de zogenaamde 'Vlaamse polyfonisten' kwamen van overal, zoals Guillaume Dufay, Johannes Ockeghem, Josquin des Prez, Jacob Obrecht, Adriaan Willaert en Orlandus Lassus. De wetenschappelijke elite verlatijnste haar namen, zoals de wiskundigen Vesalius en Stevin, de cartografen Mercator en Ortelius, de botanicus Dodonaeus en de letterkundige Erasmus. Een eerste universiteit in het graafschap Vlaanderen kwam er in 1559 te Douai, maar zoals gebruikelijk was de onderwijstaal er Latijn. Terwijl de universiteiten en de Kerk in het Latijn bestuurd werden, was de bestuurstaal in de steden en aan het hof het Nederlands en het Frans.


<p>Vlaanderen en Brabant hadden veel van hun rijkdom te danken aan de bloeiende lakenproductie. Miniatuur in <em>Bartholomeus Anglicus, Des proprietez des choses</em>, 1482. (British Library)</p>

Vlaanderen en Brabant hadden veel van hun rijkdom te danken aan de bloeiende lakenproductie. Miniatuur in Bartholomeus Anglicus, Des proprietez des choses, 1482. (British Library)

Vanaf het tweede kwart van de 16de eeuw hield de godsdienstkwestie de Nederlanden stevig in haar greep, en bovendien had ze verregaande territoriale gevolgen. De zogenaamde 'protestantse' religies vonden hevige aanhangers in de verschillende gewesten, en in sommige steden zagen in de jaren 1580 'calvinistische republieken' (Brussel, Gent, Brugge, Mechelen) het licht. In navolging van hun middeleeuwse voorvaders grepen ambachtslieden in deze periode opnieuw de macht. De steden werden een calvinistische vrijhaven, terwijl de overheid (en in het bijzonder Karel V en diens zoon Filips, als Spaanse koning de tweede van die naam) juist een streng beleid had gevoerd tegenover de uitdagers van het Roomse gezag. Dat leidde onder meer tot een nieuwe bisdommenindeling in 1559, met drie kerkprovincies: Mechelen (met, behalve het aartsbisdom van die naam, onder meer de bisdommen Ieper, Brugge, Gent en Antwerpen), Utrecht in het noorden, en Kamerijk in het zuiden (Luik bleef apart bestaan en behield de controle over Loon). Volgens de Leuvense geograaf Herman van der Haegen vormde de kerkprovincie Mechelen de vroegste erkenning van een ‘Vlaamse ruimte’ in de betekenis die wij vandaag nog aan dat adjectief geven (zij het dat het huidige Limburg niet tot deze ruimte behoorde).

Ook tegen deze hervorming was het verzet hevig, maar de nieuwe indeling bleef gelden tot aan de Franse tijd. De belangrijkste territoriale ontwikkeling die deels het gevolg was van de aanpak van de godsdienstkwestie, was evenwel het gevolg van de oorlog waartoe deze uiteindelijk heeft geleid. Na de Beeldenstorm (1566) namen de onderdanen van Filips II de wapens op in de zogenaamde 'Tachtigjarige Oorlog' (1568-1648), onder meer omdat de centrale overheid de rechten van inspraak van een deel van de adel, en van de ambachtslieden en de handelselite in de steden in toenemende mate had beknot. Het hoogtepunt vormde het 'Plakkaat van Verlatinghe' (1581) waarin een meerderheid van de gewesten van de Nederlanden (waaronder ook Brabant, Vlaanderen en Mechelen) Filips II niet langer als hun rechtmatige heer beschouwden. Het krijgsgewoel dat erop volgde, heeft uiteindelijk tot een splitsing van de Nederlanden geleid, die dwars door de traditionele grenzen liep. In het noorden ontstond de onafhankelijk geworden Republiek der Verenigde Provinciën, in het zuiden keerde het Spaans-Habsburgs gezag terug. Alleen dat gebied werd toen kortweg 'Nederlanden' (Pays-BasFlandreFlandes enzovoort) genoemd. Een deel van het grondgebied van Vlaanderen en Brabant – het huidige Zeeuws-Vlaanderen en Noord-Brabant – bleef in handen van de opstandelingen. Zo heeft de afloop van de opstand grotendeels het tracé bepaald van de noordgrens van België en dus ook van het huidige Vlaanderen. De oostgrens bleef die tussen het resterende deel van Brabant enerzijds en het prinsbisdom Luik anderzijds, dat (samen met Loon) tot aan de Franse tijd tot de 'Westfaalse Kreits' behoorde (in de 16de eeuw de Niederländisch-Westfälischer Reichskreis genoemd).


De beeldenstorm in Vlaanderen en Brabant, ca. 1566. (Stadsarchief Gent)
De beeldenstorm in Vlaanderen en Brabant, ca. 1566. (Stadsarchief Gent)

Habsburgse Nederlanden (17de-18de eeuw)

In 1598 stond Filips II de Nederlanden af aan de aartshertogen Albert en Isabella. Met een autonome Habsburgse staat hoopte hij de voorwaarden te creëren voor pacificatie en verzoening in de door de Opstand verscheurde gewesten. Maar de aartshertogelijke Nederlanden bleven natuurlijk een Habsburgs, katholiek vorstendom, wat maakte dat de jonge Republiek niet in een hereniging onder vorstelijk gezag geïnteresseerd was. Bovendien ging de overdracht gepaard met een reeks voorwaarden, zoals een terugkeer van het gebied naar Spanje indien het aartshertogelijk paar kinderloos zou blijven, wat na het overlijden van Albert in 1621 inderdaad zou gebeuren.

De invloed van Madrid was tijdens de regering van de aartshertogen duidelijk voelbaar, vooral op militair en diplomatiek terrein. Toch slaagden ze erin om van het Zuiden een staat te maken met een eigen identiteit. Er werd opnieuw aangeknoopt  met een politieke cultuur die, zoals tot het midden van de 16e eeuw, gestoeld was op overleg en samenwerking tussen vorst en politiek mondige elites - de adel en de economisch machtige burgerij - en een grote mate van regionale en lokale autonomie. Maar bovenal ontpopten de aartshertogen zich als de kampioenen van de contrareformatie. Onder hun impuls werden de Roomse geloofspunten gepropageerd als nooit tevoren, via een multimediaal offensief waarvoor drukpers, onderwijs en kunsten werden ingeschakeld. Ze patroneerden broederschappen, deden kostbare giften aan kerken en religieuze instellingen en ondersteunden de stichting van talrijke nieuwe kloosters. Deze herkatholicisering van de Zuidelijke Nederlanden is een diepgaand proces gebleken, waarvan de effecten zijn blijven doorwerken tot ver in de 20ste eeuw.

De aartshertogelijke tijd luidde ook een economisch herstel in. De Val van Antwerpen in 1585 en de daaropvolgende sluiting van de Schelde hebben ertoe geleid dat de 17de eeuw lange tijd werd gezien als een ‘ongelukseeuw’, gekenmerkt door oorlog en economische teloorgang, maar deze visie verdient  nuance. De Schelde was immers niet echt gesloten; vrachtschepen met bestemming Antwerpen moesten hun goederen overladen op Zeeuwse lichters, die tegen betaling verder instonden voor het transport van en naar de Scheldestad. Dit leidde tot oplopende kosten, wat uiteraard in het voordeel speelde van de Staatse havens. De economische heropbloei was in grote mate te danken aan de diaspora van Zuid-Nederlandse kooplieden die zich hadden verspreid over alle belangrijke commerciële centra van Europa en vandaaruit de handel met de Zuidelijke Nederlanden organiseerden, vaak zelfs zonder dat de goederen langs de Zuidelijke Nederlanden transiteerden. Antwerpen bleef een centrale plaats innemen in de internationale financiën.

Ook de kunstproductie en de kunsthandel floreerden. Hoewel vele schilders, beeldhouwers en ambachtslieden waren geëmigreerd, bleek de economische heropleving in de Zuidelijke Nederlanden een gunstig draagvlak te bieden voor een ongeziene artistieke bloei. Omdat in koopkrachtige middens verfijnde kunstobjecten en luxeproducten in trek waren, was de thuismarkt aanzienlijk. Ook de geïntensifieerde religiebeleving en het herstel en de uitbreiding van de kerkelijke infrastructuur, en vooral de triomfalistische barok, zorgden voor een toenemende vraag. Het belang van Brusselse hofkringen valt evenmin te onderschatten. Voorts werden de bekendste kunstenaars druk gesolliciteerd door tal van Europese hoven. Via de netwerken van Zuid-Nederlandse handelaars vonden ook heel wat kunstwerken en ambachtelijke producten hun weg naar buitenlandse afzetmarkten.

Een ommekeer kwam er kort voor het midden van de eeuw. Door het uitbreken van een Frans-Spaanse oorlog in 1635 werden de Habsburgse Nederlanden nu ook aan hun zuidgrens belaagd. Bovendien kreeg de Spaanse koning af te rekenen met opstanden elders in zijn monarchie. Door deze veelheid van conflicten zag Filips IV zich in 1648 gedwongen een door de Republiek gedicteerde vrede te aanvaarden. De koning stemde in met de verdere sluiting van de Schelde, er werden tolmuren opgetrokken om de handel van Holland en Zeeland te bevoordelen, en alle territoria die de Republiek sinds 1621 op het Zuiden had veroverd, werden definitief overgedragen. Dit betekende dat onder meer Maastricht, 's-Hertogenbosch en het huidige Zeeuws-Vlaanderen tot de Verenigde Provinciën gingen behoren. Maar ook het Noorden verwelkomde de vrede met Spanje. Het oprukkende Frankrijk baarde Den Haag grote zorgen, en daarom moesten de Zuidelijke Nederlanden fungeren als bufferstaat.

De Frans-Spaanse oorlog werd in 1659 afgesloten met de Vrede van de Pyreneeën, die gebiedsafstand in Vlaanderen, Henegouwen en Luxemburg inhield, alsook de overdracht aan Frankrijk van het graafschap Artesië. Maar de wellicht belangrijkste clausule van het vredesverdrag was de regeling van een huwelijk van Lodewijk XIV met Filips' dochter Maria-Teresa. Via deze inderdaad beproefde tactiek - zie 1369 -  zou Frankrijk de hand kunnen krijgen in eventuele opvolgingskwesties in Madrid. Na het overlijden van Filips IV in 1665 voerde Lodewijk de militaire druk opnieuw op. Frankrijk kon zo de Vlaamse kasselrijen Rijsel, Dowaai en Orchies, het Vrijgraafschap Bourgondië en het westelijk deel van het graafschap Vlaanderen (‘Frans-Vlaanderen’) annexeren.


De Franse koning Louis XIV rukt met zijn leger op naar Kortrijk op 18 juli 1667, door Adam Frans van der Meulen, ca. 1667. (Versailles, châteaux de Versailles et de Trianon)
De Franse koning Louis XIV rukt met zijn leger op naar Kortrijk op 18 juli 1667, door Adam Frans van der Meulen, ca. 1667. (Versailles, châteaux de Versailles et de Trianon)

Bij de dood van koning Karel II van Spanje in 1700, erfde Lodewijks kleinzoon Filips van Anjou alle Spaanse gebieden, een berekend gevolg van het huwelijk uit 1659. Frankrijk en het Spaanse rijk dreigden hierdoor één oppermachtig landencomplex te gaan vormen. Dit stuitte op groot verzet van Engeland, de Republiek en de keizer van het Heilig Roomse Rijk. Het leidde tot de Spaanse Successieoorlog. Van 1700 regeerde Filips van Anjou (als Filips V) over de Zuidelijke Nederlanden, maar een Anglo-Staatse invasie stelde in 1706 een einde aan dit zogenaamde ‘Anjouaans regime’. Tot 1714 zouden de Zuidelijke Nederlanden worden bestuurd door Engeland en de Republiek samen, via het ‘Anglo-Bataafs Condominium’.

De Vrede van Utrecht (1713) bepaalde dat Filips V af zag van alle aanspraken op de Franse troon maar Spanje en de Spaanse kolonies zou behouden, terwijl keizer Karel VI de Zuidelijke Nederlanden en de Spaanse bezittingen in Italië kreeg. Aansluitend werd het Barrièretraktaat gesloten, dat de Republiek toeliet in enkele Zuid-Nederlandse vestingen garnizoenen te legeren om een eventuele Franse opmars te verhinderen. Karel VI kon de Oostenrijkse Nederlanden echter niet naar eigen inzicht besturen. Engeland en de Republiek garandeerden het behoud van de lokale en de gewestelijke autonomie, om zo de ontwikkeling van een krachtig centraal bestuur en een actieve economische politiek in het gebied onmogelijk te maken. Via hoge douanetarieven in de Zuid-Nederlandse havens verkregen de Staatse en Engelse handel een concurrentieel voordeel. De Keizerlijke en Koninklijke Oostendse Compagnie die in 1723 te Oostende was opgericht, werd om dezelfde redenen in 1731 onder Engelse en Staatse druk afgeschaft. Bovendien moest Habsburg grotendeels instaan voor het onderhoud van de Barrièretroepen. Het valt dan ook niet te verbazen dat de Oostenrijkers herhaaldelijk maar vruchteloos hebben geprobeerd zich van de Nederlanden te ontdoen, in ruil voor een interessanter vorstendom, zoals Beieren.


Portret van keizerin Maria Theresia in een jurk van verfijnd kant afkomstig uit de toen Oostenrijkse Nederlanden, geschilderd door Martin von Myetens, 1745. (Historische Huizen Gent)
Portret van keizerin Maria Theresia in een jurk van verfijnd kant afkomstig uit de toen Oostenrijkse Nederlanden, geschilderd door Martin von Myetens, 1745. (Historische Huizen Gent)

De opvolging van Karel VI door zijn dochter Maria Theresia verliep niet zonder slag of stoot. De Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) was ook duidelijk voelbaar in de Zuidelijke Nederlanden, die ondanks de aanwezigheid van Staatse Barrièretroepen, in 1746-1748 door Frankrijk werden bezet. Na haar machtsovername in 1748 beslisten keizerin Maria Theresia en kanselier Kaunitz het over een andere boeg te gooien. Veel meer dan Karel VI dat had gekund, benadrukte zij de Oostenrijkse soevereiniteit. De bewezen onmacht van de Barrièretroepen verschafte haar het argument om de kost hiervan niet langer te dragen. Het Renversement des alliances van 1756, dat Frankrijk aan de zijde van Oostenrijk bracht, creëerde de ruimte om los van Engeland en de Republiek, in de Zuidelijke Nederlanden een eigen politiek te ontwikkelen. Die steunde op centraliserende beginselen, en was er vooral op gericht vat te krijgen op de lokale en regionale financiën om de belastinginkomsten voor de centrale overheid te optimaliseren. Het leidde tot een aantal institutionele ingrepen, die pragmatisch en in overleg met de gewestelijke Statenvergaderingen werden doorgevoerd. Dit was wat men later het ‘Theresiaanse compromis’ is gaan noemen. Wenen had een duidelijk zicht op wat het in de Oostenrijkse Nederlanden wilde bereiken, maar wist handig te laveren om dat ook effectief gedaan te krijgen.

In de tweede helft van de 18de eeuw beleefden de Oostenrijkse Nederlanden een hoogconjunctuur. De motor hiervan was een geleidelijk stijgende bevolking. Telde het gebied omstreeks 1750 ongeveer 2,2 miljoen inwoners, dan was dat aantal een halve eeuw later opgelopen tot ongeveer 3 miljoen. Door nieuwe teelten zoals de aardappel, verbeterde landbouwtechnieken en de ontginning van bijkomende gronden, slaagde de Zuid-Nederlandse landbouw erin de uitdijende bevolking te voeden en zelfs overschotten te genereren. De ontwikkeling van de plattelandsnijverheid zorgde voor aanvullende inkomens en een toenemende consumptie, wat een opwaartse economische spiraal op gang bracht. De overheid toonde zich ook actief op terreinen die ze voorheen niet of nauwelijks tot de hare rekende. Onder impuls van de gevolmachtigde ministers (de feitelijke regeringsleiders in Brussel) zoals Cobenzl en Stahremberg, die overtuigde adepten waren van het Verlichtingsdenken, zette de regering in op de ontwikkeling van openbare infrastructuur en van publiek onderwijs, ze stimuleerde de buitenlandse handel en toonde ook aandacht voor gezondheidszorg en hygiëne. De katholieke kerk kon niet langer rekenen op haar onvoorwaardelijke steun en bescherming.

Keizer Jozef II zette die hervormingsbeweging op een eerder onstuimige wijze voort. Zijn eerste maatregelen waren gericht tegen de katholieke hiërarchie. De keizer decreteerde een burgerlijke huwelijkswetgeving en voerde levensbeschouwelijke tolerantie in, waardoor protestanten en Joden volledige burgerrechten en een relatieve vrijheid van eredienst kregen. Hij ging over tot de afschaffing van tientallen kloosters zonder activiteit in zielenzorg, onderwijs of ziekenverzorging, en verving de bestaande seminaries en theologische scholen door één keizerlijk Seminarie-Generaal. De breuk met de contrareformatorische priesteropleiding leidde tot zware spanningen met de kerkelijke overheid, maar binnen de lagere geestelijkheid vonden de plannen enige steun. In 1787 legde Jozef II een nieuwe bestuurlijke en gerechtelijke orde op. De bestaande bestuursinstellingen werden afgeschaft en vervangen door één centrale regering. De Oostenrijkse Nederlanden werden verdeeld in negen Kreitsen of cercles geleid door intendanten, die ruime bevoegdheden kregen inzake bestuur, openbare orde, belastingen en handel en nijverheid. De eindeloos gefragmenteerde rechtsbedeling werd met één pennentrek opgedoekt en hertekend, met rechtbanken van eerste aanleg in de voornaamste steden en twee hoven van beroep. De rechtspraak werd volledig gescheiden van het bestuur en toegewezen aan gediplomeerde juristen.

Deze ingrijpende hervormingen stuitten op heftig protest en verzet, niet het minst vanwege diegenen die plots zonder (lucratief) ambt kwamen te staan. Samen met de ultramontaanse clerus en de voorstanders van de oude orde, de traditionele statisten, vormden zij een patriottisch verbond dat de strijd aanbond met de Oostenrijkers. Keizer Jozef II werd vervallen verklaard en op 11 januari 1790 ging men over tot de uitroeping van de Verenigde Nederlandse Staten, de États Belgiques Unis. Uit deze naam blijkt hoezeer het gewestelijke, particularistische denken al die eeuwen was blijven voortleven.

Franse departementen (1794-1814/1815), provinciën van het koninkrijk der Nederlanden (1814/1815-1830) en van het onafhankelijke België

Drie jaar na het uitbreken van de Franse Revolutie werden, in het kader van de oorlog van Frankrijk tegen Oostenrijk en Pruisen, de Oostenrijkse Nederlanden – met uitzondering van Luxemburg – eind 1792 door Frankrijk bezet. In maart 1793 volgde reeds de Tweede Oostenrijkse Restauratie. Hieraan kwam een einde door een langduriger terugkeer van de Franse troepen (ook in het prinsbisdom Luik) na hun zege te Fleurus op 26 juni 1794. Aangezien de Convention nationale bepaalde dat le droit des Belges et Liégeois est d'être Français, et notre intérêt qu'ils le soient, besliste ze, na één jaar bezetting en plundering, op 1 oktober 1795 tot hun aanhechting bij de Franse republiek. Dat betekende het einde van een vier eeuwen oude politiek-dynastieke unie van vorstendommen, de opheffing van het ancien régime en de inzet van een verfransingspolitiek. Het hield ook in dat voor het eerst sedert de rijksverdeling van Verdun (843), dus negen en een halve eeuw later, de gebieden van wat het moderne Vlaanderen zou worden onder een en hetzelfde politieke gezag kwamen. Bij de vrede van Campo-Formio (1797) erkende Oostenrijk de aanhechting van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk.


Het verdrag van Campo-Formio, ondertekend namens Frankrijk door Napoleon Bonaparte en namens Oostenrijk door Martius Mastrilli, Louis de Cobenzl, Maximilien de Mervelot en Ignace de Degelmann, 17 oktober 1797. (Archives Nationales)
Het verdrag van Campo-Formio, ondertekend namens Frankrijk door Napoleon Bonaparte en namens Oostenrijk door Martius Mastrilli, Louis de Cobenzl, Maximilien de Mervelot en Ignace de Degelmann, 17 oktober 1797. (Archives Nationales)

Wat Jozef II in 1787 vergeefs had geprobeerd met een hervorming, gebeurde nu. Kennelijk erdoor geïnspireerd, besliste het revolutionaire Frankrijk de zelfstandige vorstendommen Vlaanderen, Brabant, Mechelen, Limburg, Luik en andere te vervangen door op Franse leest geschoeide departementen. Dit waren louter bestuurlijke indelingen binnen een unitaire staat. Er kwamen negen Belgische departementen, maar hun grondgebied viel niet samen met dat van de oude provinciën – bijvoorbeeld verhuisde Halle van het graafschap Henegouwen naar het departement van de Dijle. Ook de oude namen gingen verloren en werden vervangen door nieuwe die, zoals veelal in het republikeinse Frankrijk, ontleend waren aan rivieren. Zo werd het oude Vlaanderen in twee departementen – Lys en Escaut – en het oude Brabant met de heerlijkheid Mechelen eveneens in twee departementen – Deux-Nèthes en Dyle – ingedeeld. Het Land van Loon, in het prinsbisdom Luik, werd met aangrenzende in het oosten veroverde gebieden tot het departement Meuse-inférieure ingericht, terwijl een belangrijk deel van Luik met het hertogdom Limburg (waartoe de Voerstreek en Eupen behoorden) het departement Ourthe werd.

Ook de oude bisdommenindeling van Filips II uit 1559 werd door een nieuwe vervangen. Dat gebeurde door toepassing van het concordaat van 1801. Hier merkt men een terugkeer naar de grenzen van de in 1795 opgeheven vorstendommen. Vier bisdommen – Ieper, Brugge, Antwerpen en Roermond – werden afgeschaft en vervangen door het bisdom Gent voor de departementen Leie en Schelde, het aartsbisdom Mechelen voor die van Dijle en Twee-Nethen (plus de bisdommen Aken, Mainz en Trier) en het bisdom Luik voor die van Ourthe en Nedermaas. (In Wallonië waren er verder twee bisdommen: Doornik voor het departement Jemappes, en Namen voor dat van Samber-en-Maas; Forêts of Wouden, dat is Luxemburg, hing af van Metz.) Na de Franse tijd zou in 1815 Luxemburg bij Namen worden gevoegd en in 1834 werd het bisdom Brugge hersteld. Die toestand bleef onveranderd tot de jaren 1960, toen in 1961 het bisdom Antwerpen werd heropgericht en in 1967, in aansluiting op de nieuwe  taalwetgeving Taalpolitiek en -wetgeving
Situaties van taalonderdrukking vindt men wereldwijd. Daarom besteedt deze bijdrage eerst aandacht aan gehanteerde taalpolitieke strategieën. Ook in België verzette een gedomineerde taalg... Lees meer
, Limburg als Nederlandstalig deel van het bisdom Luik het bisdom Hasselt werd; voorts werden toen bisdomgrenzen waar nodig aan de taalgrens aangepast.

In de sedert 1795 aangehechte Belgische departementen werd in politiek, institutioneel, economisch en cultureel opzicht aan integratiepolitiek gedaan. Het verzet daartegen bleef al met al beperkt. Het bekendste kwam in 1798 toen, naar analogie met soortgelijke opstanden in het Franse rijk, onder meer in de Vendée in 1793, de  Boerenkrijg Boerenkrijg
De Boerenkrijg is de benaming van een opstand in het najaar van 1798 tegen het Franse regime. Lees meer
 losbrak. Die begon op 12 oktober 1798 te Overmere als een anti-fiscaal protest, maar er heerste ook grote ontevredenheid vanwege de conscriptie (met het oog op de komende Tweede Coalitieoorlog) en de godsdienstpolitiek. De opstand ‘Voor Outer en Heerd’ breidde zich eerst uit over het oude Vlaanderen en werd nadien vooral in het oude hertogdom Brabant hevig. Hij eindigde met de nederlaag van de  Brigands Brigand(s)
Brigand(s) is een naam die de autoriteiten van de Franse republiek na de Franse Revolutie van 1789 gaven aan opstandelingen tegen hun gezag. In de katholieke flamingantische literatuur we... Lees meer
 in Hasselt op 5 december 1798, waarna een harde repressie volgde. Tegelijkertijd was er ook plattelandsoproer in het oude Luxemburg, vooral in het Duitstalige maar ook in het oosten van het Franstalige gedeelte ervan, en verder in een aantal Noord-Henegouwse dorpen en in Waals-Brabant waaraan onder meer de abt van Gembloers steun verleende. Deze opstand, waarvan het zwaartepunt onmiskenbaar in Vlaanderen-Brabant lag, was nochtans geen vroege uiting van een modern Vlaams bewustzijn noch een eerste stap naar een modern Vlaanderen. Hij had daarentegen wel in vele opzichten – onder meer ideologisch en strategisch – aanknopingspunten met de Brabantse Revolutie van 1789.

Tijdens de twintig jaar Franse annexatie werd in de Vlaamse departementen voor het eerst aan verfransingpolitiek gedaan, dit wil zeggen dat verordeningen het taalgebruik regelden. Het Frans was het communicatiemiddel voor de revolutionaire ideeën en werd als enige bestuurstaal het cement van nationale eenheid. Aan het eind van de Franse tijd was het Frans in de Vlaamse departementen de officiële voertaal geworden in de administratie, het gerecht Gerecht
Lees meer
en het middelbaar en hoger  onderwijs Onderwijs
Lees meer
 (met in de praktijk nochtans vaak een tweetalig regime) en voor de burgerij aldaar ook veelal de cultuurtaal. In de noordelijke al twee eeuwen lang onafhankelijke Nederlanden was de Franse annexatie (1810-1813) te kort om er de nationale eigenheid te ondermijnen. In het al in belangrijke mate Franstalige België leidde twintig jaar Franse revolutionaire vernieuwing wel in vele opzichten tot verdere verfransing. Toch was die niet zo volledig dat de Zuid-Nederlandse bevolking zichzelf niet meer als onderscheiden zag van die der omliggende landen. De toekomst zou dit uitwijzen.

Na de nederlaag van de Napoleontische legers richtten de geallieerden in 1814, mede op wens van Willem, de zoon van de laatste stadhouder der Republiek der Verenigde Nederlanden het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden op. Daarin werd het gebied van de voormalige Republiek samengevoegd met dat van de Belgische departementen (nagenoeg overeenkomend met de voormalige Oostenrijkse Nederlanden, het prinsbisdom Luik, Stavelot-Malmédy, en enkele kleinere territoria). Dat nieuwe Nederlandse rijk moest een perfect amalgaam worden en mocht dus inzake staatsconstructie niet aansluiten bij de eeuwenlange confederale structuren van Noord en Zuid tijdens het ancien régime. Voor zijn amalgaam nam koning  Willem I der Nederlanden, Willem I
Willem I (1772-1843) was koning der Nederlanden van 1815 tot 1840, en dus ook tussen 1815 en 1830 (de jure tot 1839) van het zuidelijke deel daarvan. Zijn beleid inzake de nationale taal ... Lees meer
 de bestuurlijke indelingen van de Franse tijd over. Hij voerde echter wel de oude term ‘provincie’ opnieuw in en greep terug naar de namen van de oude vorstendommen. Lys en Escaut werden (opnieuw) West- West-Vlaanderen
Lees meer
en Oost-Vlaanderen Oost-Vlaanderen
Dit artikel onderzoekt de vraag of en in welke mate de Vlaamse beweging in Oost-Vlaanderen een specifieke identiteit vertoonde. Lees meer
, en Dyle en Deux-Nèthes heetten voortaan (Zuid-) Brabant Vlaams-Brabant
De naam van de provincie Brabant herinnert aan het vroegere gelijknamige hertogdom, dat tijdens de Middeleeuwen vorm had gekregen en waarvan het noordelijke deel een belangrijke rol speel... Lees meer
en Antwerpen Antwerpen
Lees meer
. Meuse-inférieure kreeg weliswaar niet de naam van Loon maar, op wens van Willem I, die van Limburg Limburg
Lees meer
; hiermee wilde koning Willem de naam van het oude hertogdom, een van de Zeventien Provinciën, nadrukkelijk en bewust behouden, hoewel het grondgebied van het hertogdom helemaal buiten die nieuwe provincie lag.


Installatie van de Staten-Generaal der Nederlanden door koning Willem I in het stadhuis van Brussel, 21 september 1815.
Installatie van de Staten-Generaal der Nederlanden door koning Willem I in het stadhuis van Brussel, 21 september 1815.

Willem I nam van zijn Franse voorgangers het staatsnationalistisch beginsel over en wilde zijn koninkrijk een Heel-Nederlandse grondslag geven. In dit licht moet zijn taalwetgeving worden geïnterpreteerd, die in de Vlaamse provinciën vanaf 1823 in bestuurszaken, gerecht en onderwijs Nederlandse eentaligheid nastreefde. Die politiek was dus niet bedoeld als een tegemoetkoming aan een 'Vlaams volk' – dat bestond nog niet – wel zou de latere Vlaamse beweging daar enig voordeel uit halen. Sporadisch dook in die jaren 1820 in Noord-Nederland de benaming ‘Vlaanderen’ op voor de Zuid-Nederlandse gewesten, maar in die regio was die naam nog niet in omloop. De taalwetgeving van Willem I onderscheidde wel de Vlaamse provinciën voor het eerst samen van de Waalse provinciën en van de Noordelijke Nederlanden.

De Franstaligen in het Belgische zuiden, die binnen de burgerij ook in de Vlaamse provinciën de toon aangaven, verzetten zich tegen de taalpolitiek van Willem I. De burgerij had ook andere grieven, maar alleen op het punt van taalpolitiek gaf de koning in 1829-1830 toe. Voor administratie en gerecht werd in Wallonië het Frans als officiële taal erkend en in het Vlaamse land mocht aan Nederlandsonkundigen het gebruik van het Frans niet geweigerd worden; in het centrale bestuur en in het  leger Leger
Lees meer
 bleef het Nederlands overheersen. Die toegevingen en een voor het Zuiden gunstige economische politiek hebben niettemin de  Belgische Revolutie Belgische Revolutie
De Belgische Revolutie is de naam van de opstand van 1830-1831 in de zuidelijke provincies van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van koning Willem I. De opstand leidde tot de splits... Lees meer
 niet kunnen tegenhouden. Het grondgebied van het revolutionaire en weldra onafhankelijke België bevatte aanvankelijk heel Limburg Limburg
Lees meer
en heel Luxemburg, maar na de uiteindelijke vredesverdragen van 1839 moest België de helft van die provinciën aan Willem I afstaan. Met de afscheiding van Nederlands-Limburg kreeg het moderne Vlaanderen zijn oostelijke grens (behalve wat de Voerstreek betreft, die bij de provincie Luik hoorde en pas in 1963 bij Limburg kwam).

De Belgische staat, product van de anti-Hollandse Belgische Revolutie, was gestoeld op het motto ‘vrijheid in alles en voor allen’. Ook de vrijheid van taal werd daarom grondwettelijk vastgelegd. Toch schakelde het centrale bestuur vanaf eind 1830 over naar het Frans als enige officiële voertaal en als bindmiddel voor de eenheidsstaat. Provinciale en een aantal lokale besturen in Vlaanderen zouden die taalvoorkeur overnemen. Daarmee werd de taal van de Nederlandstalige Belgen, meer dan 95% van de bewoners der Vlaamse gewesten en de meerderheid van de Belgen, in het nieuwe koninkrijk in een inferieure positie gedrongen. Dit leidde bijna meteen tot het ontstaan van een zij het nog lange tijd schuchtere Vlaamse beweging. Die droeg er in belangrijke mate toe bij dat de Nederlandstaligen uit de Vlaamse provinciën, bewoners van het oude graafschap Vlaanderen, het oude hertogdom Brabant en het oude Land van Loon, Vlamingen en hun regio Vlaanderen werden genoemd. Die beweging en dat nieuwe volk zijn in feite het gevolg van de snelle opeenvolging van drie centraliserende politieke systemen: na de diepgaande verfransing onder het Franse revolutionaire en napoleontische regime werden elites in de Vlaamse gewesten tijdens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden geconfronteerd met de mogelijkheid dat ook het Nederlands als taal van bestuur en cultuur kon dienen. Dat het Belgische regime opnieuw resoluut voor het Frans koos, voedde uitgerekend bij hen frustraties, en die trachtten zij ook te delen met een ruimer deel van de bevolking.

De keuze voor het Frans was echter niet de enige manier waarop het Belgische establishment bijdroeg tot het ontstaan van de Vlaamse beweging en van een Vlaamse identificatie bij de bevolking ten noorden van de taalgrens. Juist omdat vrijheid van staatsdwang als een fundament van het Belgische constitutionele systeem gold, konden de Belgische elites slechts in geringe mate investeren in een structurele politiek van natievorming. De armslag van het staatsonderwijs bleef beperkt en de dienstplicht werd pas in 1913 ingevoerd. Daardoor ontstond veel ruimte voor de creatie en ontwikkeling van subnationale identificaties, en uiteindelijk tot het ontstaan van volwaardige alternatieve naties binnen het Belgische staatsverband.

De naam Vlaanderen voor de noordelijke Nederlandstalige helft van België vond maar heel geleidelijk na 1830 ingang met de trage groei van de Vlaamse beweging. Aanvankelijk werd hij alleen gebruikt door  flamingantische Flamingant
Flamingantisme is een term die met verschillende betekenissen wordt toegekend aan actoren binnen de Vlaamse beweging en het Vlaams nationalisme. Lees meer
 intellectuelen, niet in het politieke milieu of bij het gewone volk. Daar sprak men van de Vlaamse provinciën of van Vlaams-België. In brede lagen van de bevolking bleef Vlaanderen de naam voor de twee provinciën waarvan het gebied met het oude Vlaanderen samenviel. Toen in 1913 de in de wieler sport Sport
Sport en Vlaamse beweging raakten in de loop van de 19de en 20ste eeuw steeds meer met elkaar verstrengeld. Niet alleen drukten de taalkwestie en de communautaire problematiek hun stempel... Lees meer
bekende Ronde van Vlaanderen Ronde van Vlaanderen
De Ronde van Vlaanderen is een wielerwedstrijd die voor het eerst in 1913 werd gereden. Ondanks een toenemende internationalisering van het deelnemersveld, werd en bleef de wedstrijd een... Lees meer
voor het eerst werd gereden, lag die ronde helemaal binnen het oude graafschap. Pas sinds 2017 doet deze wedstrijd – met start in Antwerpen – ook het territorium van het oude Hertogdom Brabant aan. Elders in de sport leeft die oude terminologie eveneens verder, zoals men in andere domeinen het onderscheid blijft maken tussen de ‘Vlaanders’, voor Oost- en West-Vlaanderen, en het Vlaanderen ‘waar Maas en Schelde vloeien’.

Vlaanderen in België: van Arm Vlaanderen naar een 'welig huis'

In het Vlaams historisch bewustzijn roept de 19de eeuw het beeld op van een Arm Vlaanderen; arm in cultureel, politiek, economisch opzicht, en overwegend agrarisch. Dat beeld wordt dan vaak afgezet tegen enerzijds dat van het rijke en machtige Vlaanderen en Brabant van de middeleeuwen en anderzijds dat van een Wallonië dat in snel tempo aan het industrialiseren was.

Dit beeld berust ontegensprekelijk op de historische realiteit, maar ontwikkelde zich ook uit een eenzijdige lezing van die realiteit. Door de neergang van de kleinschalige en ambachtelijke huisnijverheid en door opeenvolgende voedselcrisissen deden zich halfweg de 19de eeuw zowel in de steden als op het platteland schrijnende processen van verpaupering voor. Al in 1850 bracht Edouard Ducpétiaux deze in kaart, en meer dan een halve eeuw later stelde de socialistische journalist August Dewinne ze aan de kaak in zijn beroemd gebleven brochure Door Arm Vlaanderen (1904). Beide auteurs hadden het over het oude graafschap Vlaanderen, maar hun bevindingen werden al snel toegepast op Vlaanderen in de moderne zin van het woord. Zo groeide het beeld van een Franstalige staat en burgerij die systematisch het Vlaamse landsgedeelte verwaarloosden of zelfs doelbewust onderdrukten ten voordele van de Franstaligen in Brussel Brussel
In de geschiedenis van de Vlaamse beweging speelde Brussel een unieke rol vanwege haar hoofdstedelijke functies, economische aantrekkingskracht en als symbool van verfransing, die zich v... Lees meer
en Wallonië.

In werkelijkheid was de sociaaleconomische tweedeling tussen beide landsgedeelten minder uitgesproken dan dit beeld suggereert. De industriële revolutie in Wallonië was, vooral tussen de jaren 1840 en 1870, indrukwekkend, en zorgde ervoor dat tot de jaren 1930 het aantal industriearbeiders er hoger lag dan in Vlaanderen. Deze industrialisering speelde zich echter vrijwel uitsluitend af in de steenkoolbekkens van Samber en Maas. De rest van Wallonië bleef in hoge mate agrarisch. In Vlaanderen ontwikkelde rond diezelfde tijd Gent Gent
Lees meer
zich tot ‘het Manchester van het continent’ en groeide Antwerpen Antwerpen
Lees meer
opnieuw uit tot een belangrijke handelsmetropool. Bovendien bleven ook vele kleinere stedelijke centra bestaan en lag de gemiddelde verstedelijkingsgraad in Vlaanderen hoger dan in Wallonië. Het beeld van het arme en landelijke Vlaanderen ontstond, met andere woorden, ook vanuit de groeiende tegenstelling die met name in Vlaamsgezinde kringen werd gecreëerd tussen de beide taalgebieden van het land.

Ook de demografische Demografie
Lees meer
evoluties tonen dat een eenvoudige tegenstelling tussen Vlaanderen en Wallonië de werkelijkheid geen recht doet. In 1831 telde België (afgerond) 3.800.000 inwoners, van wie 40% in Wallonië, 4% in de toenmalige Brusselse agglomeratie, en 56% in de Vlaamse provincies woonden. Dat aandeel was in de eerste landelijke volkstelling van 1846 nog niet gewijzigd. In het derde kwart van de 19de eeuw nam de Waalse bevolking sterker toe, zodat het verschil tussen de beide grote landsgedeelten in de jaren 1860-1880 zakte van meer dan 600.000 tot slechts ongeveer 360 tot 370.000 eenheden. Het aandeel van Vlaanderen in de Belgische bevolking daalde toen weliswaar tot iets minder dan de helft, maar dit gebeurde voornamelijk ten gunste van Brussel, dat zijn bevolkingsaandeel tussen 1831 en 1880 vrijwel zag verdubbelen. Het bevolkingsaandeel van Wallonië groeide in diezelfde periode slechts minimaal. De grootste verschillen deden zich niet voor tussen de taalgebieden, maar tussen de provincies. Antwerpen, Luik en Henegouwen zagen hun bevolkingsaandeel gevoelig stijgen, dat van alle andere provincies daalde in dezelfde periode. In de provincies Oost- en West-Vlaanderen deed deze daling zich het sterkst voor. Waar het absolute bevolkingsaantal van de provincies Antwerpen en Luik zowat verdubbelde, daar steeg het in Oost- en West-Vlaanderen met amper 35%.

De relatieve demografische achteruitgang van Vlaanderen had veel te maken met de emigratie Emigratie
De Vlaamse migratie was een tweezijdig proces tussen ontvangst- en oorsprongsregio's, beïnvloed door sociale, economische en politieke factoren. Vooral regio's als Oost- en West-Vlaander... Lees meer
die zich aan het einde van de 19de eeuw voordeed. Tussen 1890 en 1910 weken 200.000 Vlaamse boeren uit naar Wallonië en Frankrijk, nog afgezien van de tienduizenden seizoenarbeiders of dagelijkse pendelaars. Het totaal van de Vlaamse emigranten in de lange 19de eeuw wordt op een half miljoen geschat. Wellicht een honderdduizend daarvan gingen hun geluk zoeken in Noord-Amerika.Ondanks deze aanhoudende emigratie vanuit Vlaanderen begonnen de demografische relaties zich sedert het einde van de 19de eeuw ten voordele van Vlaanderen te keren. De daling van de Waalse bevolking die toen werd ingezet, duurde voort tot zij in de jaren 1990 terugviel op slechts 32% van de Belgische bevolking– een aandeel dat sindsdien vrijwel ongewijzigd is gebleven. De stijging van het Brusselse bevolkingsaandeel hield aan tot 1967 (met bijna 12% van de Belgische bevolking), waarna het een trage daling kende en fluctueerde rond de 10%. De bevolking van Vlaanderen maakte  sedert de jaren 1880 en vooral vanaf het eerste decennium van de 20ste eeuw dankzij een relatief hoge nataliteit een stijging door tot de huidige 58% van de Belgische bevolking. In die cijfers zijn de niet-Belgen meegerekend; hun aandeel bedraagt vandaag in het Brusselse gewest minstens 36%, in Wallonië 11% en in Vlaanderen 10%. Het verschil tussen de bevolking in Wallonië en Vlaanderen bedroeg in 1880, zoals gezegd, slechts circa 370.000 inwoners, in 1900 was dat reeds 581.000, in 1910 781.000, en in 2023 meer dan 3.000.000. Zonder de Vlaamse emigratie en de verhoudingsgewijs grote immigratie naar Wallonië zou dat huidige verschil uiteraard nog groter uitvallen. Het steeds gegroeide Vlaamse bevolkingsoverwicht, met alle gevolgen van dien onder meer voor de verhoudingen in het Belgische parlement, veroorzaakte bij vele Walen een felle angst voor minorisering. De federalisering Federalisme
Sinds het begin van de 20ste eeuw behoort federalisme tot het programma van eerst de Waalse en vervolgens ook de Vlaamse beweging. Vanaf 1970 is de transformatie van België van unitaire t... Lees meer
van België heeft die angst gevoelig doen afnemen, aangezien zij ervoor zorgde dat de Vlaamse demografische meerderheid niet in een structurele politieke dominantie kon worden vertaald.

Een ander onderdeel van de stereotiepe beeldvorming over Vlaanderen is dat het veel langer katholiek bleef dan Brussel en Wallonië. Ook dat beeld strookt slechts in geringe mate met de historische werkelijkheid. De snelle secularisering betrof immers vrijwel uitsluitend de geïndustrialiseerde regio’s van Wallonië, terwijl de katholieke Kerk op het Waalse platteland haar sterke positie behield. De eerder beschreven  ’culturele ruralisering’ van Vlaanderen heeft er wél toe bijgedragen dat de Kerk er zeker tot de jaren 1950 een grotere politieke invloed heeft kunnen behouden, onder meer op de arbeidersbeweging. Zo kwam er in Vlaanderen, tegenover de machtige socialistische aanwezigheid in Wallonië, naast een vroegtijdig opgekomen socialistische een opvallend sterke christen-sociale beweging Christelijke arbeidersbeweging
In de christelijke arbeidersbeweging heeft steeds een uitgesproken belangstelling voor de Vlaamse kwestie bestaan. De groeiende invloed van deze beweging, in het kielzog van de democratis... Lees meer
. Die katholieke, later christendemocratische invloed vindt men vooral terug op het politieke vlak, met een katholieke of christendemocratische partij Katholieke partij
De katholieke partij, later CVP (vanaf 1945) en CD&amp;V (vanaf 2001) speelde een cruciale rol in de geschiedenis van de Vlaamse beweging. De partij had een belangrijk aandeel in onder m... Lees meer
die in Vlaanderen meer dan honderd jaar de sterkste formatie kon blijven. Mee dankzij deze Vlaamse meerderheid kon de katholieke partij in België tussen 1884 en het einde van de 20ste eeuw nagenoeg onafgebroken regeren, waarvan 35 jaar zelfs als enige regeringspartij.

In het sociale domein ontstonden er in Vlaanderen binnen de wijdvertakte christen-sociale beweging mede door de Kerk opgerichte vakbonden, mutualiteiten, landbouwersverenigingen, een middenstandsverbond, patroonsverenigingen enzovoort. Voorts kwam er een sterke christelijk geïnspireerde Vlaamse dagblad- en andere pers en, niet het minst van al, een fors uitgebouwd christelijk onderwijsnet (bijna twee derde van de Vlaamse scholieren gaat anno 2021 naar een katholieke school) en een katholiek ziekenhuiswezen. Daarbij kwamen tot de jaren 1960 nog de talloze Vlaamse missionarissen in alle hoeken van de wereld, waarmee het kleine Vlaanderen een opmerkelijke plaats inneemt binnen de wereldkerk. Dit katholieke Vlaanderen is vooral sedert de jaren 1960 aan gevoelige wijzigingen onderhevig. De 'katholieke zuil' is er nog, maar ook daarbinnen hebben secularisering en ontkerkelijking plaatsgevonden. Anno 2018 noemde nog wel iets meer dan helft van de Vlamingen zichzelf katholiek, maar minder dan 10% gaf aan daar ook een regelmatige kerkpraktijk mee te verbinden. Het aantal nieuwgeborenen dat werd gedoopt daalde tussen 1967 en 2018van ruim 90% tot iets minder dan de helft. Bij de kerkelijke uitvaarten zette de daling later in, maar vertoonde zij nadien een nog steiler dalende curve. Terwijl in 1998 nog ongeveer 85% van de overledenen in Vlaanderen katholiek werden begraven, was dat in 2023 tot ongeveer 36% gedaald. Zeer vergelijkbare evoluties deden zich voor in de andere regio’s van het land, al lagen de percentages voor al deze categorieën iets hoger in Vlaanderen.

Terwijl Vlaanderen in sociaal-economisch, demografisch en kerkelijk opzicht niet scherp kan worden afgegrensd van de andere delen van België, ontwikkelde het zich niettemin vanaf het einde van de 19de eeuw tot een communicatie- en belangengemeenschap. Deze vond een krachtige vertaling in, maar werd ook mee vormgegeven door het opkomende cultuurflamingantisme, dat binnen een programma van algehele vervlaamsing in het bijzonder Vlaamse economische macht, Vlaamse ‘volkskracht’,  wetenschapsbeoefening Wetenschap
Lees meer
 in het Nederlands en Nederlandstalig hoger onderwijs nastreefde. Om dit programma kracht bij te zetten onderhielden en verspreidden deze cultuurflaminganten een discours waarin de historische grootheid van ‘Vlaanderen’ werd afgezet tegen zijn actuele culturele en materiële armoede. Het Vlaanderen van de toekomst, zo was de logische conclusie, diende weer aan te sluiten bij zijn grootse verleden.

De kracht van dit nationale zelfbeeld overschreed ruimschoots die van het militante flamingantisme. Via de populaire cultuurvormen ging zij de culturele verbeeldingswereld in brede lagen van de Vlaamse bevolking bepalen. Zelfs onder socialistische militanten in de Vlaamse steden – die zich nochtans anti-flamingantisch opstelden – bleek dit Vlaamse zelfbeeld nadrukkelijk aanwezig. Het breed gedeelde karakter van deze culturele referenties zorgde mee voor een groeiende institutionele verzelfstandiging tijdens het interbellum. Deze deed zich aanvankelijk nog niet voor op het domein van politiek en bestuur, maar wel in het sociale, culturele en economische middenveld. Steeds meer organisaties splitsten zich in een Vlaamse en Franstalige vleugel of ontstonden afzonderlijk in beide landsgedeelten. Deze dynamiek zorgde ervoor dat ook in de sociale realiteit Vlaanderen steeds nadrukkelijker een zelfstandige gemeenschap werd.

De droom van economische ontvoogding die centraal stond in de Vlaamse verbeeldingswereld leek zich vanaf het begin van de 20ste eeuw te realiseren. Sedert de eeuwwisseling overtrof de economische dynamiek in Vlaanderen die van de Waalse industriegebieden. In Wallonië bleef de inmiddels traditioneel geworden zware nijverheid de toon aangeven, terwijl in Vlaanderen nieuwe industrieën tot ontwikkeling kwamen: de chemische nijverheid, non-ferro industrie, autoconstructie, en elektrotechnische industrie. Bovendien kreeg het een eigen steenkolenwinning in Limburg. Bij dat alles kon het rekenen op een gunstige bevolkingsgroei en de opbouw van een belangrijke infrastructuur door de Belgische overheid.

Na de Tweede Wereldoorlog Tweede Wereldoorlog
De Tweede Wereldoorlog werd in Vlaanderen getekend door de onvoorwaardelijke collaboratie van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV). De samenwerking met de bezetter en de bestraffing erva... Lees meer
kende Wallonië in de late jaren 1950 de crisis in de steenkolennijverheid en de achteruitgang in sommige takken van de metaalnijverheid. In het begin van de jaren 1950 overtrof het industrieel product in Vlaanderen dat van Wallonië, en sedertdien is dat in Vlaanderen sterk blijven groeien. In de jaren 1960 ontwikkelde Limburg zich fors, en in de Gentse kanaalzone ontstond in 1963 een eerste staalgieterij in Vlaanderen, waarmee een Waals monopolie doorbroken werd. Bij dat initiatief – de oprichting van Sidmar te Zelzate – gewaagde de Luikse wallingantische vakbondsleider  André Renard Renard, André
Lees meer
 van ‘een dolk gericht op het hart van de Waalse economie’. Het hoeft dus niet te verwonderen dat in de vroege jaren 1960 de  Waalse beweging Waalse beweging
De Waalse beweging ontstond op het einde van de 19e eeuw en heeft zijn wortels in een culturele, politieke en taalkundige dimensie. Ze was verdeeld in verschillende stromingen, waarvan de... Lees meer
 een doorbraak kende. Zij had een uitgesproken economisch programma en uitte noodkreten vanwege de demografische achteruitgang. Toen werd met de nieuwe, vooral door de Vlaamse politici gewilde  taalwetgeving Taalpolitiek en -wetgeving
Situaties van taalonderdrukking vindt men wereldwijd. Daarom besteedt deze bijdrage eerst aandacht aan gehanteerde taalpolitieke strategieën. Ook in België verzette een gedomineerde taalg... Lees meer
de basis van de latere federalisering gelegd.

Ook in Brussel ging na de Tweede Wereldoorlog de industriële sector achteruit. Antwerpen werd het belangrijkste en Gent het tweede industriecentrum van België. Maar die achteruitgang van de industrie in Brussel en Wallonië gebeurde ten voordele van de tertiaire en quartaire sector; de postindustriële maatschappij haalde in Wallonië vroeger de bovenhand dan in Vlaanderen. Na de ‘gouden jaren’ 1960daalde echter ook in Vlaanderen de industriële tewerkstelling. Die bedroeg in heel België in 1954 nog 47% van de beroepsbevolking, in 1974 40%, en ligt thans onder de 15% (14% in Vlaanderen en 11% in Wallonië). De agrarische sector telt thans minder dan 1% van de beroepsbevolking, met verwaarloosbare verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië. De dienstensectoren stellen ongeveer 80% van de Belgische beroepsbevolking tewerk en zijn sterker in het Waalse dan in het Vlaamse landsgedeelte (79% in Vlaanderen en 82% in Wallonië). Zij kunnen echter niet beletten dat de algemene werkgelegenheidsgraad in Wallonië ook in 2021 nog altijd lager ligt dan in Vlaanderen (respectievelijk 66% en 76%), al zijn er ook op dit vlak regionale verschillen binnen beide landsgedeelten.

Tussen Vlaanderen en Wallonië bestonden dus ontegensprekelijk reële economische en culturele verschillen, maar de politieke tweedeling tussen beide landsgedeelten kon er slechts komen omdat deze verschillen werden uitvergroot en verabsoluteerd in nationalistische vertogen. Vooral vanaf het einde van de 19de eeuw interpreteerden Vlamingen de hen omringende wereld steeds nadrukkelijker door de bril van de verbeelde Vlaamse gemeenschap, en als reactie daartegen ontwikkelde zich ook een Waalse verbeelde gemeenschap. De beide wereldoorlogen, die vooral aan Vlaamse zijde een aanzienlijke collaboratie Collaboratie
Collaboratie verwijst naar de samenwerking met de bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog, in casu van het Vlaams-nationalisme en een deel van de Vlaamse beweging. Lees meer
met de Duitse bezetter teweegbrachten, verscherpten deze tegenstelling nog – mede omdat veel Franstaligen heel Vlaanderen verantwoordelijk stelden voor de collaboratie en omdat veel Vlamingen de naoorlogse bestraffing van de collaboratie als een aanval op Vlaanderen interpreteerden. De federalisering van België sinds 1970 was niet de enig mogelijke, maar wel een logische uitkomst van deze dynamiek. Dat de architecten van de Vlaamse politieke instellingen - anders dan hun Franstalige tegenhangers - de Nederlandse cultuurgemeenschap en het Vlaamse gewest al snel lieten samenvallen, toont hoe krachtig en reëel deze verbeelde gemeenschap was.

De dynamiek van de federalisering zelf heeft dit proces van natievorming verder geconsolideerd. Doordat steeds meer bevoegdheden naar het Vlaamse niveau verhuisden, kwamen burgers ook meer in contact met Vlaamse overheidsdiensten. In het kielzog van deze institutionele federalisering werden ook steeds meer privaatrechtelijke organisaties definitief langs communautaire lijnen gesplitst. Dat gold in de eerste plaats voor de politieke partijen, maar vakbonden, middenstandsorganisaties, sportbonden en dergelijke volgden gauw. Veel van deze organisaties verbonden zich ook nadrukkelijker met de naam Vlaanderen of Vlaams. Vlaanderen werd daarmee zicht- en tastbaarder dan ooit in het dagelijkse leven van de Vlamingen. De overheid spande zich in om een Vlaams zelfbewustzijn te veralgemenen bij haar burgers. Dat deed zij onder meer door de organisatie van de grote technologiebeurs Flanders Technology, die Vlaanderen aan de wereld moest tonen als een motor van de Derde Industriële Revolutie Derde Industriële Revolutie in Vlaanderen
Lees meer
(1983-1999). Verwijzingen naar België verdwenen steeds meer uit de publieke sfeer. De identificatie met België verdween bij de meeste Nederlandstaligen niet, maar in hun dagelijkse leven gedroegen zij zich – noodgedwongen of met enthousiasme – steeds meer als Vlamingen.

Uitgerekend de toegenomen vanzelfsprekendheid van Vlaanderen als nationale context zorgde ervoor dat de ruimte voor expliciet Vlaams-nationalistisch engagement tijdens de laatste drie decennia van de 20ste eeuw leek te verkleinen. De IJzerbedevaarten IJzerbedevaarten
De IJzerbedevaart is een jaarlijkse herdenking van de Vlaamse gesneuvelden tijdens de Eerste Wereldoorlog, die ontstond omstreeks 1920. Dit voor de Vlaamse beweging erg symbolische gebeur... Lees meer
trokken steeds minder volk en zelfs binnen de Volksunie Volksunie
Tussen 1954 en 2001 bepaalde de Volksunie (VU) als Vlaams-nationalistische partij mee de politieke evolutie in België, van unitaire staat tot federaal koninkrijk. Ze groeide uit tot de tw... Lees meer
namen velen afscheid van de traditionele nationalistische slogans. Deze leken alleen nog te overleven aan de extreme rechterzijde, waar ze werden verbonden met harde anti-migratiestandpunten. De voornaamste drager van dit gedachtengoed was de in 1979 opgerichte partij Vlaams Blok Vlaams Belang
Vlaams Belang is een radicaal-rechtse Vlaams-nationalistische partij, die in 1978 ontstond onder de naam ‘Vlaams Blok’, als verkiezingskartel van de Vlaamse Volkspartij en de Vlaams Natio... Lees meer
(vanaf 2004 Vlaams Belang). Deze kende in de jaren 1980 en 1990 weliswaar belangrijke electorale successen, maar bleef mede vanwege het cordon sanitaire politiek toch veeleer een marginaal gegeven. Hetzelfde gold voor de vanaf 1995 jaarlijks vanuit deze extreme rechterzijde georganiseerde IJzerwakes IJzerwakes
De IJzerwake is een Vlaams-nationale manifestatie die, na een eerste editie in 1995, sinds 2003 plaatsvindt als radicaal alternatief voor de IJzerbedevaart. Lees meer
– ook al bleken zij al snel succesrijker dan de IJzerbedevaarten, die zich intussen vooral als een pacifistisch Pacifisme
Lees meer
evenement profileerden. Een meerderheid van de culturele en intellectuele elites namen expliciet afstand van het Vlaams-nationalisme, dat ze verbonden met oubolligheid en met de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de plaats daarvan opteerden ze voor een kosmopolitische en toekomstgerichte cultuur, en voor een omarming van de etnoculturele diversiteit waardoor de Vlaamse steden sinds de jaren 1960 werden gekenmerkt. De grootschalige activiteiten die door de regering- Van den Brande Van den Brande, Luc
Luc van den Brande (°1945) was een christendemocratisch federaal minister van Tewerkstelling en Arbeid (1988-1991) en leidde van eind 1992 tot 1999 de Vlaamse executieve/Vlaamse Regering.... Lees meer
waren gepland ter gelegenheid van de zevenhonderdste verjaardag van de Guldensporenslag (onder de naam Vlaanderen-Europa 2002), werden door velen aangevoeld als een terugkeer naar een ouderwetse Vlaams-nationale romantiek. Zij werden afgevoerd en vervangen door een reeks activiteiten die de nadruk legden op het samenleven in een multiculturele wereld.

Toch bewezen de eerste twee decennia van de 21ste eeuw dat het nationalistische zelfbeeld dat aan de basis van de Vlaamse natie- en staatsvorming had  gelegen niet was verdwenen. Kort nadat ze was opgerezen uit de assen van de Volksunie groeide de Nieuw-Vlaamse Alliantie Nieuw-Vlaamse Alliantie
De N-VA is op electoraal vlak de meest succesvolle Vlaams-nationalistische partij ooit en slaagde er ook in om de grootste Belgische partij te worden. Ze zit bijna 20 jaar in de Vlaamse R... Lees meer
(N-VA) vanaf 2007 uit tot de grootste partij van Vlaanderen. Dit succes was in hoge mate te danken aan een discours waarin de toekomst van het ‘dynamische’ Vlaanderen gehypothekeerd wordt door het samenleven met het ‘vastgeroeste’ Wallonië binnen een ‘artificieel’ België. De partij maakte vanaf 2004 vrijwel onafgebroken deel uit van de Vlaamse regering (tot 2008 in kartel met de CD&V), en leverde vanaf 2014 de minister-president. Vanuit die positie droeg ze actief bij tot verdere Vlaamse natievorming. Dat was vooral het geval vanaf de regering- Jambon Jambon, Jan
Jan Jambon (1960), informaticus, brak in 1988 met de VU en werd een prominente figuur in de Vlaamse Volksbeweging. Hij pleitte voor een onafhankelijk Vlaanderen in de EU. In 2006 trad hi... Lees meer
(2019-2024), die onder meer een Canon van Vlaanderen Canon van Vlaanderen
De Canon van Vlaanderen (2023) is een door de Vlaamse Regering geëntameerd initiatief, dat de geschiedenis van het geografische gebied Vlaanderen belicht via 60 vensters over diverse maat... Lees meer
liet opstellen en een populaire televisie Televisie
Als geen ander massamedium heeft de televisie bijgedragen aan de vorming van de Vlaamse ‘verbeelde gemeenschap’. Terwijl de staatshervormingen zich voltrokken, werd de Vlaamse natie dagel... Lees meer
reeks over de geschiedenis van Vlaanderen genereus subsidieerde (zie Het verhaal van Vlaanderen Het verhaal van Vlaanderen
Het Verhaal van Vlaanderen is een televisiereeks die van 1 januari tot 5 maart 2023 op de VRT werd uitgezonden. De reeks beroerde het publieke debat, mede in de context van enkele door de... Lees meer
).

Deze politiek werd weliswaar door vele academici en linkse partijen en intellectuelen bekritiseerd, maar de kritiek droeg niet bij tot een tanende populariteit van de N-VA. Indien de  partij niettemin haar politieke leiderspositie binnen de Vlaamse beweging verloor, dan was dit vooral aangezien  haar deelname aan de federale regering-Michel (2014-2019)haar ertoe noopte haar communautaire programma in de koelkast te plaatsen. Zelfs indien uit alle peilingen blijkt dat relatief weinig Vlamingen Vlaamse onafhankelijkheid nastreven, toch blijft een groot deel van hen ook vandaag een politiek voorstaan die nadrukkelijk verdedigt wat zij als ‘Vlaamse belangen’ beschouwt. De poging van de N-VA om haar politieke leiderspositie te herstellen door zich als lid van de regering te keren tegen het migratiepact van de Verenigde Naties had geen succes. Integendeel, deze strategie droeg bij tot het grote electorale succes van het Vlaams Belang tijdens de verkiezingen van 26 mei 2019. Toen het erop aankwam een radicale anti-immigratiepolitiek te verbinden met een traditionele Vlaams-nationalistische retoriek en symboliek, verscheen deze partij immers als de meest geloofwaardige. De positieve resultaten die het Vlaams Belang ook sindsdien steevast in de peilingen boekt, tonen hoezeer het ‘rechtse Vlaanderen’ dat tijdens de laatste decennia van de 19de eeuw was ontstaan, ook vandaag nog een realiteit is.

Toch is de geschiedenis van Vlaanderen veel diverser dan deze partij haar (potentiële) kiezers wil doen geloven. De betekenis van de begrippen ‘Vlaanderen’ en ‘Vlaming’ is sinds de middeleeuwen en vroegmoderne periode voortdurend veranderd. Vanuit historisch oogpunt is Vlaanderen vanuit meerdere onderdelen samengevoegd, en dus een door de geschiedenis heen gevormde constructie. In het onafhankelijke België en vooral sinds de federalisering van de staatsstructuren is het begrip ‘Vlaanderen’ weliswaar relatief eenduidig geworden , de identificaties ermee kunnen nog steeds sterk van elkaar verschillen, al dan niet in combinatie met andere identiteiten. Het idee dat de geschiedenis van Vlaanderen, laat staan de zogenaamde ‘Vlaamse natie’, ooit ‘voltooid’ zal zijn, is dan ook een illusie.

Literatuur

– H. Pirenne, Histoire de Belgique, 1900-1932, 7 dln.
– J.A. van Houtte (e.a.) (red.), Algemene Geschiedenis der Nederlanden, 1949-1958, 12 dln.
– J.L. Broeckx (e.a.) (red.), Flandria Nostra. Ons land en ons volk, zijn standen en beroepen door de tijden heen, 5 dln., 1957-1960.
– M. Lamberty (e.a.) (red.), Twintig eeuwen Vlaanderen, 1972-1973, dl. I-III.
– A. Lijphart (red.), Conflict and Coexistence in Belgium. The Dynamics of a Culturally Divided Society, 1981.– Algemene Geschiedenis der Nederlanden, 1977-1982, 15 dln.
– E. Witte & J. Craeybeckx, Politieke geschiedenis van België sinds 1830. Spanningen in een burgerlijke democratie, 1981.
– E. Witte (red.), Geschiedenis van Vlaanderen van de oorsprong tot heden, 1983.
– E.H. Kossmann, De Lage Landen, 1780-1980. Twee eeuwen Nederland en België, 1986.
– H. Hasquin (red.), Oostenrijks België, 1713-1794. De Zuidelijke Nederlanden onder de Oostenrijkse Habsburgers, 1987.
– J. Desmulliez, L. Milis, Histoire des provinces françaises du Nord. Tome 1 de la préhistoire à l’an mil, Dunkerque, 1988.
– L. Wils, Van Clovis tot Happart. De lange weg van de naties in de Lage Landen, 1992.
– J.C.H. Blom en E. Lamberts (red.), Geschiedenis van de Nederlanden, 1993.
– H. Hasquin, België onder het Franse bewind, 1792-1815, 1993.
– R. Bauer, De Lage Landen, een geschiedenis in de spiegel van Europa, 1994.
– C. Vandenbroeke, Hoe rijk was arm Vlaanderen? Vlaanderen in de achttiende eeuw, een vergelijkend overzicht, 1995.
– A. Morelli, De grote mythen uit de geschiedenis van België, Vlaanderen en Wallonië, 1996.
– P. Janssen (e.a.) (red.), De Gouden Delta der Lage Landen. Twintig eeuwen beschaving tussen Seine en Rijn, 1996.
– W. Blockmans, W. Prevenier, De Bourgondiërs. De Nederlanden op weg naar eenheid, 1384-1530, 1997.
– C. Billen e.a., Hainaut. Mille ans pour l’avenir, 1998.
– R. van Uytven e.a., Geschiedenis van Brabant van het hertogdom tot heden, 2004.
– A. Duke, The Elusive Netherlands. The question of national identity in the Early Modern Low Countries on the Eve of the Revolt, in: Bijdragen en Mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, nr. 119, 2004, pp. 10-38.
– S. Dubois, L’invention de la Belgique. Genèse d’un État-Nation, Brussel, 2005.
– P. Arblaster, History of the Low Countries, Basingstoke, 2006.
– J. Tollebeek e.a., België, een parcours van herinnering. Plaatsen van geschiedenis en expansie. Plaatsen van tweedracht, crisis en nostalgie, 2008.
– J. Tollebeek, H. Te Velde, Het geheugen van de Lage Landen, 2009.
– M. Reynebeau, Een geschiedenis van België, 2009.
– H. de Smaele, Rechts Vlaanderen. Religie en stemgedrag in negentiende-eeuws België, 2009.
– W. Blockmans, Metropolen aan de Noordzee. De geschiedenis van Nederland, 1100-1560, 2010.
– P. Brusse, P. Hendrikx, e.a., Geschiedenis van Zeeland. Deel I prehistorie – 1550, 2012.
– A.-L. van Bruaene, B. Blondé, M. Boone, Gouden Eeuwen. Stad en samenleving in de Lage Landen, 1100-1600, 2016 (Engelse versie 2018, Franse versie 2020).
– Bruno Dumoulin e.a., Histoire de Liège. Une cité, une capitale, une métropole, Luik, 2017.
– H. van der Haegen, De eerste Vlaamse ruimte. De kerkelijke driedeling van de Nederlanden in 1559: een historisch-geografische analyse, Deurne, 2017.
– M. Beyen, M. Boone e.a., Wereldgeschiedenis van Vlaanderen, 2018 (Franse versie 2020).
– M. van Ginderachter, The everyday nationalism of workers. A social history of modern Belgium, Stanford, 2019.
– M. Beyen, J. Pollmann & H. te Velde, De Lage Landen. Een geschiedenis voor vandaag, Rekkem, 2021.

Suggestie doorgeven

1975: Reginald De Schryver (pdf)

1998: Reginald De Schryver

2023: Marnix Beyen / Marc Boone / Jelle Haemers / René Vermeir

Inhoudstafel