Standaardtaal

Begrip
Jürgen Jaspers / Sarah Van Hoof

De standaardtaal is het product van renaissancistische opvattingen over taal en het resultaat van een reeks concrete taalinterventies. In het Nederlandse taalgebied leidde dit naar een Standaardnederlands dat voornamelijk op Hollandse leest is geschoeid.

Alternatieve term
Standaardnederlands
Leestijd: 13 minuten

Het streven naar een ideale, zuivere taal is wellicht zo oud als het taalgebruik zelf. Toch moet wat vandaag als ‘standaardtaal’ bekend staat, gezien worden als enerzijds het product van renaissancistische opvattingen over taal die gemeengoed zijn geworden, en anderzijds als het resultaat van een reeks concrete taalinterventies vanaf die tijd die tot op vandaag navolging krijgen. In het Nederlandse taalgebied hebben deze opvattingen en interventies geleid naar één Standaardnederlands dat voornamelijk op Hollandse leest is geschoeid. Sinds enige tijd wordt ook een Belgische variant van die standaardtaal erkend. Hoewel men vandaag de prominente plaats van niet-standaardtalig taalgebruik in de Vlaamse publieke ruimte soms aangrijpt als bewijs van het uitdoven van standaardtalige ambities, of van een divergentie van het taalgebruik in Vlaanderen en Nederland, blijft het Standaardnederlands veel waardering genieten en zijn er vooralsnog weinig signalen dat Vlamingen weldra een aparte Vlaamse standaardtaal willen creëren.

Renaissance, moderniteit, romantiek

Het ontwikkelen van een standaardversie voor talen als het Nederlands, Duits, Engels en Frans vond inspiratie in verschillende, elkaar deels overlappende overwegingen die op hun beurt samenhingen met een aantal maatschappelijke omwentelingen. Zo wakkerde de renaissancistische interesse in de klassieke oudheid een taalzuiveringstraditie aan die haar aanvankelijke zorg om de puurheid van het Latijn vanaf de 16de eeuw begon over te zetten naar de volkstalen. Protestanten wilden in die volkstalen het woord van God beschikbaar maken, en humanisten wilden ermee hun moderne kennis toegankelijk maken voor een groeiend aantal wetenschappers dat geen Latijn sprak. Het succes van de boekdrukkunst, en vanaf de 17de eeuw de krant, spoorde daarnaast uitgevers die een grote afzetmarkt nastreefden aan tot het gebruik van een uniforme schrijftaal.

In dezelfde periode raakte het idee van een standaardtaal bovendien verknoopt met de ambitie om een beschaafde samenleving en individuele Verlichting te bereiken. Verlichte denkers redeneerden dat het enkel via een moderne, dat wil zeggen, anonieme, precieze, zakelijke, van alle dubbelzinnigheden en retoriek ontdane taal mogelijk zou zijn om nieuwe kennis transparant te communiceren en begrijpen, én om in het politieke bedrijf de kans op conflict door demagogisch taalgebruik te verkleinen. Maakten die laatste ideeën in de 16de en 17de eeuw onder impuls van John Locke (1632-1704) vooral opgang in de vrij besloten context van de Engelse Royal Society, dan werden ze in de 18de eeuw opgepikt in Frankrijk (door onder meer Condillac, Condorcet, Destutt de Tracy, Helvétius en Holbach), waar ze een grote invloed uitoefenden op de taal die de idealen van de Franse revolutie moest realiseren. Die taal kon volgens de revolutionairen enkel het Frans zijn, aangezien de andere talen die men op dat moment in Frankrijk sprak (de ‘patois') in hun ogen een te lokale, feodale of religieuze affiliatie uitdrukten, onvoldoende ontwikkeld of beregeld waren, en enkel bijgeloof en onwetendheid hielpen te verspreiden.

De politieke weerklank van de Franse revolutie en het culturele en intellectuele prestige van het Frans vormden een serieuze uitdaging voor de rest van Europa: als enkel het Frans de standaard zette voor een beschaafde, moderne toekomst, hadden andere talen nog weinig toekomst. Gestimuleerd door de ideeën van Johann Gottfried von Herder (1744-1803) ontstond een later als ‘Romantiek’ benoemde tegenbeweging die de moderne nadruk op rationaliteit, technologie, vooruitgang en individuele ontplooiing pareerde met een waardering voor authentieke emoties, natuur, het verleden en collectieve verbinding. Romantische denkers pleitten voor een revalorisatie van volkstalen als dragers van een collectieve culturele traditie en beschouwden ze als de belichaming van een aparte volksaard of ‘natie’. Die waardering was niet onbegrensd: volgens romantici konden naties enkel floreren, en een waardige tegenvoeter zijn voor de Franse staat, als ze een moderne, standaardtalige, versie spraken van de authentieke dialecten die men nog kon horen onder volksgenoten die weinig waren beïnvloed door moderne industrialisering en zakelijk rationalisme. Voor leenwoorden, leenvertalingen (bv. gallicismen) en andere hybride taalvormen (tussen dialect en standaardtaal in) was er in dat project geen plaats.

Deze ontwikkelingen en ambities leidden in het Nederlandse taalgebied vanaf de 16de eeuw tot de bloei van een normatieve traditie waarin allerlei, soms onverenigbare, voorschriften werden geformuleerd rond beschaafde spelling, uitspraak, grammatica en woordenschat, die zich zowel lieten inspireren door, als afstand namen van, oudere taalfases. In de 19de eeuw culmineerden ze in een officiële, door de Nederlandse staat bekrachtigde spelling (Siegenbeek, 1804) en grammatica (Weiland, 1805), en in de start van het samenstellen van het Woordenboek der Nederlandsche Taal of WNT (1851), waarvan één van de motto’s luidde: ‘De taal is de ziel der natie, zij is de natie zelve’.

Standaardnederlands

Het ontstaansproces van een standaardtaal wordt gewoonlijk opgedeeld in vier stadia: ‘selectie’, ‘codificatie’, ‘functie-uitbreiding’ en ‘acceptatie’. ‘Selectie’ duidt op de keuze voor de taalvariëteit die de sokkel moet vormen van de latere standaardtaal. Voor het Standaardnederlands bestond die basis voornamelijk uit het Hollands van de hogere kringen uit de 16de tot de 19de eeuw. ‘Codificatie’ verwijst naar het opstellen van concrete regels voor de spelling en grammatica (bv. het verkleinwoord op -je in plaats van -ke, de comparatief met dan in plaats van als, de spelling y of ij in woorden als wijn/wyn). Zodra deze codificatie officieel is, moeten taalgebruikers de correcte vorm leren. ‘Functie-uitbreiding’ houdt in dat de geselecteerde taalvariëteit bruikbaar gemaakt wordt voor alle functies (politiek, administratie, wetenschap), zo nodig door nieuwe woorden te bedenken. Zo was de van oorsprong Brugse maar in Leiden terechtgekomen wiskundige Simon Stevin (1548-1620) bijvoorbeeld verantwoordelijk voor allerlei Nederlandstalige wiskundetermen (driehoek, noemer, teller, wortel).

Dit soort interventies vond ook in de 18de eeuwse Zuidelijke Nederlanden plaats, waar tal van grammatica’s, uitspraak- en spellinggidsen verschenen die een toenemende consensus vertoonden en die de basis hadden kunnen vormen voor een Vlaamse standaardtaal. Uit recent onderzoek is gebleken dat de normatieve traditie die zich in het zuiden ontwikkelde, niet minder coherent was dan de noordelijke. Binnen de vroege Vlaamse beweging ontsponnen er zich echter al snel debatten over de taalnorm, toegespitst op de spelling, waarin het beeld werd opgehangen van een zuidelijke ‘spellingchaos’. Dat argument werd gehanteerd door de zogenaamde ‘integrationisten’, die eenheid nastreefden met het noorden, en die daarmee ingingen tegen de stemmen die zij ‘particularisten’ noemden, omdat die laatsten pleitten voor een zuidelijke norm of zuidelijke inbreng in de gedeelde norm. De integrationisten, met als boegbeeld Jan Frans Willems Willems, Jan Frans
Jan Frans Willems (1793-1846), de “vader van de Vlaamse beweging”, was dichter, polemist, filoloog, tekstediteur en initiatiefnemer of lid van tal van academies en genootschappen in binne... Lees meer
(1793-1846), wonnen het pleit. Toen de Belgische overheid in 1839 aan een daartoe opgerichte commissie vroeg welke officiële spelling zij diende te gebruiken, verkoos die commissie, op voorspraak van onder meer Willems, om grotendeels de Nederlandse Siegenbeekspelling over te nemen die ook vóór de Belgische revolutie al werd gebruikt. In 1844 werd bij Koninklijk Besluit de zogenaamde Willems-spelling aangenomen, die op een paar uitzonderingen na aansloot bij de spelling-Siegenbeek. Deze op talige en culturele integratie met Nederland gerichte beslissing gaf later de marsrichting aan in andere taaldomeinen (grammatica, woordenschat): wat men in Nederland standaardtaal noemde, werd dat ook in Vlaanderen, en daarbij was er zo goed als geen plaats voor typisch Vlaams taalgebruik.

Promotie en acceptatie

Om een standaardtaal ingang te doen vinden onder de brede bevolking moet die laatste niet alleen die taal leren kennen. Het is ook nodig om die bevolking te overtuigen dat die taal een geschikte, legitieme standaard is voor iedereen. Daarmee zijn we beland bij het vierde stadium van standaardisering, ‘acceptatie’.

Kennismaken met het idee van een Standaardnederlands was aanvankelijk, tot ver in de 18de en 19de eeuw, voorbehouden aan de beperkte groep die gealfabetiseerd was. Wie kon lezen en schrijven, kon taalvoorschriften oppikken of (vanaf de renaissance) via puristische woordenboeken opsteken welke woorden als te vermijden leenwoorden werden betiteld. Pas aan het eind van de 19de en het begin van de 20ste eeuw, toen de leerplicht zowel in België als Nederland werd ingevoerd, kwamen jonge Nederlandstaligen via het onderwijs massaal in contact met een standaard voor spelling, grammatica, uitspraak en woordenschat. Vanaf de 19de en 20ste eeuw geraakten burgers ook met de taalnormen vertrouwd via tijdschriften, kranten en literatuur. Aangezien Vlaanderen de standaardtaalnorm overgenomen had van Nederland, kwam promotie van de standaardtaal in Vlaanderen in hoge mate neer op taalzuivering. Die zuiveringsijver had een sterk ‘grassroots’-karakter: in de 20ste eeuw zagen allerhande verenigingen ter promotie van het zogeheten Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) het licht, zoals de Vereniging voor Beschaafde Nederlandse Uitspraak (1913), de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal (1932) en de ABN-kernen ABN-kernen
Vereniging van en voor scholieren met het oog op de verspreiding van het Algemeen Beschaafd Nederlands-ABN (1951-1982). Lees meer
(1951), die in de Vlaamse scholen actief waren. Vooral na de Tweede Wereldoorlog Tweede Wereldoorlog
De Tweede Wereldoorlog werd in Vlaanderen getekend door de onvoorwaardelijke collaboratie van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV). De samenwerking met de bezetter en de bestraffing erva... Lees meer
gaven massamedia als radio, televisie en film expliciet advies over taal en leverden ze ook modelsprekers aan die kijkers en luisteraars hielpen standaardtaal van andere taalvormen te onderscheiden.

Daarnaast verbond men het Standaardnederlands aan eigenschappen die de bevolking moesten overtuigen van de wenselijkheid en de algemeenheid van deze taal. In Nederland presenteerde men aan het begin van de 19de eeuw het Standaardnederlands als een product van de Gouden Eeuw (de 16de-17de eeuw), hoewel in die periode geen uniform taalgebruik te noteren viel. Een 19de-eeuws burgerlijk Hollands werd op die manier getransformeerd tot een nationale standaardtaal waarmee sprekers konden aanknopen bij een glorierijk verleden. Vergelijkbare historische argumenten ondersteunden de promotie van dat burgerlijke Hollands in Vlaanderen als het middel waarmee Vlamingen collectief konden ontsnappen aan wat men als een periode van regressie en taalchaos zag. Gebaseerd op de inmiddels foutief gebleken veronderstelling dat Vlamingen die na de scheiding van de Nederlanden naar het noorden waren uitgeweken, hadden bijgedragen aan de vorming van de standaardtaal in de 16de eeuw, stelde men die taal voor alsof die in oorsprong ook gedeeltelijk Vlaams was.

Naast het appeleren aan nationale trots, promootte men de standaardtaal in Nederland en Vlaanderen als een teken van beschaving, verfijning, en moderniteit: lange tijd heette de standaardtaal ‘Algemeen Beschaafd Nederlands’ en prees men het gebruik ervan aan als noodzakelijk voor culturele verheffing en individuele ontplooiing, een proces waarvoor men de weliswaar gezellige maar verder ‘platte’ en ‘onderontwikkelde’ dialecten onbruikbaar vond. Wie opvoeding ernstig nam, zou daarom ook thuis best geen dialect meer gebruiken, was de boodschap. Dialectgebruik raakte gaandeweg flink gestigmatiseerd.

Deze taalpromotie had succes: sinds de jaren 70 verbinden Vlamingen en Nederlanders in attitudestudies het Standaardnederlands bestendig met hoge status, intelligentie, maatschappelijk succes, beleefdheid, verfijning en formaliteit. Aan dialect schrijven ze de tegenovergestelde betekenissen toe. Toch is in Vlaanderen de acceptatie van standaardtaal vooral een succes in het geschreven taalgebruik gebleken. Een groeiend aantal Vlamingen maakt bovendien geen bezwaar meer tegen het als standaardtaal beschouwen van typisch Vlaamse woorden (‘goesting’, ‘vuilbak’) en uitdrukkingen (‘vijgen na Pasen’) of van courante gallicismen (‘op punt stellen’, ‘moest ik de baas zijn’). Ook het beschavingsideaal raakte mettertijd uit de mode als een argument voor de promotie van de standaardtaal, die nu gewoonlijk ‘Standaardnederlands’ of ‘Algemeen Nederlands’ heet.

Standaardnederlands in de 21ste eeuw

Samen met de afnemende aanvaardbaarheid van één universeel beschavingsideaal legden taalkundigen vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw in toenemende mate de nadruk op het beschrijven van taal, veeleer dan het voorschrijven ervan. Zo benoemden de auteurs van de in 1997 verschenen Algemene Nederlandse Spraakkunst de standaardtaal als die taal die geen niet-algemene (dat wil zeggen regionale, informele, groeps- of stijlgerelateerde) kenmerken of structuren bevat. Vanuit dit perspectief bepalen niet slechts een paar individuen, maar de hele taalgemeenschap wat standaardtaal is.

Een vergelijkbare evolutie is de toenemende waardering voor nationale varianten van het Standaardnederlands. Waar tot lang in de 20ste eeuw er slechts één normatief centrum bestond voor die taal (Nederland), is men vanaf de 21ste eeuw het Nederlands als een pluricentrische taal gaan beschouwen, waarbij men naast de Nederlandse ook een Belgische en Surinaamse variant als gelijkwaardig accepteert. Wat de woordenschat betreft, was die ontwikkeling onder meer zichtbaar in de veranderende labels voor typisch Vlaamse woordenschat: waar die in Van Dale eerst ‘gewestelijk’ en later ‘Zuid-Nederlands’ werd genoemd, kregen ze later een ‘Belgisch Nederlands’ etiket. In 2009 maakte het nieuwe Prisma Handwoordenboek Nederlands consequent onderscheid tussen ‘NN’ en ‘BN’ (voor typisch ‘Nederlands-Nederlands’ en ‘Belgisch Nederlandse’ lemma’s). Ook Taaladvies.net, de taaladvieswebsite van de Nederlandse Taalunie Nederlandse Taalunie
Lees meer
, maakt een onderscheid tussen ‘standaardtaal in België’, ‘standaardtaal in Nederland’ en ‘standaardtaal in het hele taalgebied’.

Wat ‘algemeen’ Nederlands is of ‘standaardtaal in België’ valt echter niet aan taalkenmerken zelf af te lezen. Sommige instituten of werkgroepen nemen daarom concrete beslissingen over het standaardtalige karakter van taalvormen. De adviezen op Taaladvies.net, bijvoorbeeld, zijn gebaseerd op frequentie- en gebruiksgegevens uit tekstcorpora, maar ook op de oordelen van een panel dat de zogenaamde ‘spraakmakende gemeente’ moet vertegenwoordigen: taalgebruikers die als gezaghebbend worden beschouwd (journalisten, schrijvers, leerkrachten, radio- en televisiepresentatoren, acteurs, politici). De eindverantwoordelijkheid voor de adviezen ligt bij het Taaladviesoverleg, een groep taaladviseurs, taalkundigen en communicatiedeskundigen uit België en Nederland.

De groeiende populariteit in Vlaanderen van niet-standaardtalig taalgebruik of ‘ tussentaal Tussentaal
Tussentaal is de courante benaming voor de typisch Vlaamse omgangstaal die zowel dialectische als standaardtalige kenmerken bevat. Lees meer
’ in het publieke domein leidde de afgelopen jaren naar de stelling dat er een ‘destandaardisering’ op til is, waarbij het ideaal van een standaardtaal langzaam maar zeker uitdooft. Anderen hebben geopperd dat de populariteit van niet-standaardtalige taal veeleer op een scenario van ‘demotisering’ wijst, waarin de Vlaamse tussentaal een nieuwe opkomende standaard is die de oudere standaardvariëteit een ‘demotie’ opdringt. Hoewel het technisch mogelijk is om een ‘Standaardvlaams’ te ontwikkelen, is de eventuele promotie en acceptatie van zulk een variëteit vooralsnog onverenigbaar met het diepgewortelde idee dat die taal het qua allure, zuiverheid en prestige zal moeten afleggen tegen zowel het Nederlands als het Frans. Erkenning van taalvariatie, een respectvolle omgang ermee en het bevorderen van registergevoeligheid (het gebruik van de ‘juiste’ variëteit in de gepaste omstandigheden) staan de laatste jaren weliswaar hoger op de agenda van bijvoorbeeld de Nederlandse Taalunie. Die doelen gaan echter hand in hand met het blijvend promoten van ‘een goede beheersing van het Standaardnederlands’, een doel waarop ook politieke partijen blijven hameren. De beheersovereenkomsten die de openbare omroep afsluit met de Vlaamse gemeenschap, vermelden steevast de vereiste dat de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie (VRT) de standaardtaal hanteert. De institutionele verankering van het Standaardnederlands lijkt daarmee nog lang verzekerd.

Literatuur

– E. Haugen, Dialect, language, nation, in: American Anthropologist, jg. 68, 1966, pp. 922-935.
– M. De Certeau, D. Julia en J. Revel, Une politique de la langue. La révolution française et les patois, l’enquête Grégoire, 1975.
– J. Milroy en L. Milroy, Authority in language. Investigating language prescription and standardization, 1985.
– R. Willemyns, Het Verhaal van het Vlaams, 2003.
– A. Agha, The social life of cultural value, in: Language & Communication, jg. 23, 2003, 233-273.
– R. Bauman en C. Briggs, Voices of modernity, 2003.
– N. van der Sijs, Taal als mensenwerk. Het ontstaan van het ABN, 2004.
– R. Vosters, Integrationisten en particularisten?, in: Handelingen der KZM, jg. 62, 2009, pp. 41-58.
– R. Vosters, G. Rutten en M. van der Wal, Mythes op de pijnbank, in: Verslagen en Mededelingen van de KANTL, jg. 120, 2010, pp. 93-114.
– S. Grondelaers en R. van Hout, The standard language situation in the Low Countries, in: Journal of Germanic Linguistics, jg. 23, 2011, pp. 199-243.
– S. van Hoof en J. Jaspers, Hyperstandaardisering, in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jg. 108, 2012, pp. 97-125.
– R. Willemyns, Dutch. Biography of a language, 2013.
– L. Permentier en R. Schutz, Hoe Vlaams mag uw Nederlands zijn? 1.000 Belgisch-Nederlandse woorden, 2015.
– K. Absillis en J. Jaspers, Beware of the weeds. Reconsidering Flemish purism as a utopian discourse, in: International Journal of the Sociology of Language , vol. 242, 2016, pp. 1-24.
– G. Rutten, The ‘Golden Age Myth’: The construction of Dutch as a national language, in: G. Rutten en K. Horner, Metalinguistic perspectives on Germanic languages. European case studies from past to present, 2016, pp. 13-34.
– J. Jaspers en S. van Hoof, In principe is er niks op tegen. Retorische tolerantie voor Vlaamse inbreng in het Nederlands in de 20ste eeuw, in: T. Colleman e.a., Woorden om te bewaren. Huldeboek Jacques Van Keymeulen, 2018, pp. 713-726.
– G. Rutten, Language Planning as Nation Building. Ideology, policy and implementation in the Netherlands, 1750-1850, 2019.
– G. Rutten en R. Vosters, Spellingsnormen in het Zuiden, in: M. Van der Wal en E. Francken, Standaardtalen in beweging, 2019, pp. 27-48.
– J. Jaspers en M. Meeuwis, Willen we dan een tweede Afrikaans? Over het integreren en afscheiden van talige variëteiten in Vlaanderen en Zuid-Afrika, in: WT. Tijdschrift over de geschiedenis van de Vlaamse Beweging, jg. 79, 2020, 38-75.
– S. van Hoof, Taalzorg in de media, in: G. Willems en B. de Wever, De verbeelding van de leeuw. Een geschiedenis van media en natievorming in Vlaanderen, 2020, pp. 35-71.
– N. van der Sijs, Taalwetten maken en vinden. Het ontstaan van het Standaardnederlands, 2021.

Suggestie doorgeven

2023: Jürgen Jaspers / Sarah Van Hoof

Databanken

Inhoudstafel