Spelersgilden

Begrip
Lieve Gevers (2023, aanvulling), Lieve Gevers (1998)

Spelersgilden waren studenten-vakantiebonden in de beginperiode van de katholieke Vlaamse studentenbeweging in West-Vlaanderen (rond 1875-1880). Ze legden zich voornamelijk toe op toneel met het doel om het publiek op te wekken tot katholieke Vlaamsgezindheid.

Leestijd: 10 minuten

Spelersgilden waren studenten-vakantiebonden in de beginperiode van de Katholieke Vlaamse Studentenbeweging in West-Vlaanderen. De aanzet werd gegeven door leerlingen van het Klein Seminarie van Roeselare. In september 1875 organiseerden zij met de Sint-Jansgilde een geslaagde toneel­avond waarin zij de grootheid wilden tonen van het gemythologiseerde oude Kerelsvolk. In de grote vakantie van 1876 stelde Albrecht Rodenbach statuten op voor een overkoepelend verbond van de spelersgilden. Tussen 1875 en 1877 waren, afgezien van de Sint-Jansgilde, in West-Vlaanderen nog een dertiental spelersgilden actief. Scholieren, universiteitsstudenten en seminaristen waren erbij aangesloten. De opgevoerde toneelstukken hadden, volgens de aanwijzingen van Rodenbach, een propagandistische bedoeling. Zij wilden het publiek opwekken tot katholieke Vlaams­gezindheid. Het peil ervan was dikwijls bedroevend. De werking werd lamgelegd door het repressief optreden van bisschop Faict in 1877 en 1878. Met de spelersgilden werd wel de basis gelegd voor de vakantiewerking van de West-Vlaamse studentenbonden in de twintgste eeuw.

Het ontstaan

Tijdens de zomervakantie van 1875, onmiddellijk na de Groote Stooringe, begonnen de Roeselaarse blauwvoeters ( Blauwvoeterij Blauwvoeterij
Blauwvoeterij is de benaming voor de eerste fase van de katholieke Vlaamse studentenbeweging, vanaf de ‘Groote Stooringe’ in 1875 in het Klein Seminarie van Roeselare tot omstreeks 1880, ... Lees meer
) met een Vlaamsgezinde werking buiten de muren van het Klein Seminarie van Roeselare Klein Seminarie van Roeselaere
In het Klein Seminarie van Roeselare, opgericht in 1806, liepen tal van belangrijke figuren uit de Vlaamse beweging school of gaven er les (Gezelle, Verriest, Rodenbach). In 1875 ontstond... Lees meer
. Ze schakelden een al sinds 1869 in de stad bestaande scholieren-toneelkring, die tijdens de vakanties voorstellingen gaf, in in hun beginnende propagandatocht. Ze doopten hem om tot de Sint-Jansgilde Sint-Jansgilde
Sint-Jansgilde was de benaming van drie studentenverenigingen in Roeselare (jaren 1870 en 1880): een college-toneelgilde (tot 1876), een studentenspelersgilde (van scholieren, universitei... Lees meer
en gaven in september 1875 een geslaagd avondfeest voor de Roeselaarse Jongelingenkring. Er stonden vier toneelnummers op het programma, onder meer de door Albrecht Rodenbach Rodenbach, Albrecht
Albrecht Rodenbach (1856-1880) was een West-Vlaams studentenleider en dichter, die een sleutelrol speelde in het ontstaan van de Blauwvoeterij en de katholieke Vlaamse studentenbeweging. ... Lees meer
geschreven stukken De Wacht over Vlaanderen en De Gilde, die zoals uit de titels valt af te leiden, de grootheid wilden tonen van het gemythologiseerde oude Kerels Kerels
Kerels is een naam die werd gegeven aan de middeleeuwse bewoners van Kust-Vlaanderen, die als een volk van vrije boeren werden beschouwd. In de Vlaamse beweging werden ze een begrip en sy... Lees meer
volk. Rodenbach werd voorzitter van de Sint-Jansgilde en stelde de statuten ervan op. Zo werd de basis gelegd voor de specifieke vakantiewerking van de eerste West-Vlaamse studentenbonden.

Tijdens de paas- en zomervakantie van 1876 kwamen in West-Vlaanderen op initiatief van Roeselaarse scholieren nog op zijn minst zes nieuwe spelersgilden tot stand in Lichtervelde, Oostrozebeke, Veurne, Moorslede, Rollegem en Torhout. Al vroeger bestaande scholierenverenigingen werden eveneens in het Vlaamsgezinde gildennet betrokken. Dat gold voor de in 1863 in Izegem opgerichte kring Vlaamsch ende Vroom en de sinds 1869 bestaande Brugsche Studentenkring. In de zomervakantie van 1876 stelde Rodenbach statuten op voor een overkoepelend verbond van de spelersgilden. In de loop van 1876-1877 kwamen er nog nieuwe spelersgilden bij in Beernem, Diksmuide, Ingelmunster, Tielt en Kortrijk. Datzelfde jaar coördineerde Rodenbach als jonge universiteitsstudent via De Vlaamsche Vlagge De Vlaamsche Vlagge (1875-1933)
De Vlaamsche Vlagge (1875-1933) was een West-Vlaams scholieren- en studententijdschrift onder wisselende redactie van seminaristen, universiteitsstudenten en priester-leraars. Het ademde ... Lees meer
(1875-1933) de werking van de gilden. Hij bracht verslag uit over hun activiteiten, gaf raad over de keuze van de te spelen stukken en introduceerde een uitleensysteem voor toneelstukken ten dienste van de gilden. Hij richtte overigens, samen met zijn Roeselaarse ex-schoolgenoten, in januari 1877 eveneens aan de Katholieke universiteit van Leuven een Vlaamsche Spelersgilde op, waarbij zich ook niet-West-Vlaamse studenten aansloten. De werking van deze Leuvense Spelersgilde werd evenwel al spoedig, in februari 1877, geïntegreerd in de toen opgerichte Studentenafdeling van het Davidsfonds Davidsfonds
Het Davidsfonds is een katholieke Vlaamse cultuurvereniging, die werd opgericht in januari 1875. Lees meer
.

Voor toetreding tot de West-Vlaamse spelersgilden werd er geen minimumleeftijd bepaald: in de meeste gilden waren ook leerlingen van de laagste humanioraklassen van de bisschoppelijke colleges aangesloten. Na verloop van een of enkele jaren maakten ook seminaristen en universiteitsstudenten deel uit van de gilde. Ze kregen de bestuursfuncties toegewezen en gaven er zo de toon aan. De werking van de gilden was geheel gericht op het bevorderen van de katholieke Vlaamse Beweging. Door middel van het opvoeren van toneelvoorstellingen tijdens de schoolvakanties wilden de gildeleden bij het publiek Vlaamsgezinde propaganda voeren en zichzelf vormen tot militanten voor de ‘goede zaak’. Er werd een taal en symboliek ontwikkeld die verwees naar de Middeleeuwen. De leden van de spelersgilden hielden bijvoorbeeld 'male' en dronken 'minne'.

Toneelproductie

Albrecht Rodenbach gaf in De Vlaamsche Vlagge aanwijzingen over de keuze van het toneelrepertoire van de spelersgilden. De stukken die zij opvoerden moesten, naar het advies van de West-Vlaamse studentenleider, ‘zoveel mogelijk vaderlands zijn, onzer vaderen heerlijke daden vertonen en heel onze geschiedenis vol lessen en voorbeelden en toch zo onbekend’. Voor de ideologische boodschap moest de kwaliteit wijken.

‘Enige tijd de voorkeur gegeven aan de Vlaamsgezindste spelen, later dan de meesterstukken. Niets is er machtiger om het volk te hervlaamsen dan die vaderlandse drama's (...) niets beter ook om der vaderen wezen en leven in zijne waarheid aan het volk te doen kennen en alzo de invloed te beletten van het boosste en loosste werk van de geuzenkamp, het vervalsen van de aard en de daden van Kerels en Klauwaarts.’

In de stukken van vrijzinnige dramaturgen werden volgens Rodenbach de middeleeuwse helden immers tot liberalen ‘gegrimeerd’ en werden geuzen als Willem van Oranje en Marnix van Sint-Aldegonde op gelijke hoogte gesteld met volkshelden als Jacob van Artevelde Van Artevelde, Jacob
Jacob van Artevelde was een Gents volksleider (overleden in 1345) die in de jaren 1337-1345 de feitelijke macht uitoefende in Gent en in Vlaanderen. Hij verzette zich tegen de Franse invl... Lees meer
en Zannekin. Met deze opvatting sloten Rodenbach en zijn geestesgenoten in de spelersgilden zich aan bij de sterk overheersende didactische tendens van het negentiende-eeuwse Vlaamse toneel. Zij wilden met hun stukken de katholieke visie op het middeleeuwse Vlaanderen uitdragen en het publiek overtuigen van de toegeschreven ingewortelde godsdienstzin van het Vlaamse volk.

Ten gevolge van deze ideologische keuze en de beperkte mogelijkheden van de spelersgilden zonder geld en met een volledig mannelijke bezetting was het aanbod van kant-en-klare speelbare stukken sterk gelimiteerd. Om in de behoefte te voorzien werd een aantal nieuwe stukken door Vlaamsgezinde jongeren zelf geschreven. Het was een periode waarin zich een nieuwe jeugdcultuur manifesteerde. Rodenbach schreef onder meer de stukken De ondergang der Kerels en De Brugsche metten die in 1879 werden gebundeld in een eerste deeltje van de toen opgezette reeks Tooneelspelen voor Vlaamsche gilden. Het tweede en meteen al laatste nummer van deze reeks verscheen in 1880. Het bevatte de spelen Guido van Dampierre en De Student, geschreven door Rodenbachs vriend Camiel-Hector Marichal Marichal, Camiel-Hector
Camiel-Hector Marichal (1860-1911) was een Vlaamse (toneel)schrijver en emigrant. Hij behoorde tot de generatie van de blauwvoeterij en was gekend voor zijn Vlaams-katholieke toneelstukke... Lees meer
, die op dat ogenblik seminarist in het Grootseminarie in Brugge was. Marichal was met deze publicatie niet aan zijn proefstuk toe. In 1878 had hij samen met zijn Roeselaarse schoolmakkers Emiel Lauwers Lauwers, Emiel
Emiel Lauwers (1858-1921) was actief in het Leuvense studentenleven. Hij werkte mee aan verschillende tijdschriften: onder andere De Vlaamsche Vlagge, Kwaepenninck en Onze Vlaamsche Wekke... Lees meer
en Juliaan Delbeke Delbeke, Juliaan
Juliaan Delbeke (1859-1916) was een gevierd spreker, kunstliefhebber en katholiek politicus. Als volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Roeselare en als voorzitter voor de Katholi... Lees meer
het toneelwerk Karel de Goede geschreven. In 1881, als student, herwerkte hij Adolf Duclos Duclos, Adolf
Adolf Duclos (1841-1925) was priester van het bisdom Brugge en publicist. Hij was vooral bekend als geëngageerd pleitbezorger van het West-Vlaamse taalparticularisme en ideologisch bewerk... Lees meer
' Reyvaert of de wraak van den tempelier tot een drama en publiceerde hij in het nieuwe Leuvense studententijdschrift De Tassche De Tassche
De Tassche (1881) was een studentenmaandblad, uitgegeven in Leuven door West-Vlaamse studenten van de tweede blauwvoetgeneratie. Het kan worden beschouwd als een voortzetting van Albrecht... Lees meer
fragmenten van het toneelstuk Akkerman. In hetzelfde blad liet zijn vriend Delbeke toen enkele stukken verschijnen van het drama Philip van Artevelde.

Het waren geen van alle kunstwerken die tegen de tand des tijds bestand waren. Zij hadden ook die pretentie niet omdat zij zich richtten tot een weinig ontwikkeld publiek. Dat gold wellicht nog meer voor de stukken die nooit gedrukt werden en verloren raakten, zoals Charlatanisme van Rodenbach, een satire op de ‘franskiljonse parvenu’, die in 1879 door de Sint-Jansgilde werd opgevoerd, De Brugsche metten, dat Pol de Mont De Mont, Pol
Pol de Mont (1857-1931) was een dichter, essayist, folklorist, journalist, kunstcriticus en redenaar. In al zijn activiteiten gaf hij de Vlaamse strijd absolute prioriteit. Decennialang w... Lees meer
in de loop van 1876-1877 schreef en wie weet hoeveel andere toneelprobeersels van nog andere jongeren. Hoe bedroevend het peil van sommige door de spelersgilden opgevoerde stukjes moet geweest zijn valt af te leiden uit Hendrik Persyn Persyn, Hendrik
Hendrik Persyn (1857-1933) raakte aan het college van Tielt geïnteresseerd in de blauwvoeterij. Hij engageerde zich in verschillende tijdschriften en genootschappen, waaronder Kwaepenninc... Lees meer
s verhaal over de ‘vrolijke avonturen der Gilde van Wyncom’ (romantische benaming voor Wingene). In 1879 had een zestal studerende jongeren uit de omstreken van Wingene zich in deze spelersgilde verenigd om, in die periode van hevige schoolstrijd, op te treden ten voordele van de katholieke schoolpenning. Bij de gratie daarvan liet de parochiegeestelijkheid oogluikend hun Vlaamsgezinde optredens in Wingene en Beernem toe. Naast de hoofdbrok van die twee toneelavonden, Guido van Dampierre van Marichal, voerden de spelers nog telkens een bijkomend stukje op dat door Marichal niet langer dan de nacht daarvoor was bedacht en neergepend en dat nog op de dag van de vertoning was ingeoefend. Toch werd het, als we Persyn mogen geloven, iedere keer een klinkend succes.

Van een heel ander niveau was het drama Gudrun Gudrun
Lees meer
,
waarmee Rodenbach een vernieuwende impuls gaf aan het Vlaamse toneel. Hier was geen student aan het woord die in eenvoudige slogantaal de katholieke en Vlaamsgezinde gevoelens bij het volk wilde opwekken, maar wel een Wagneriaans geïnspireerde kunstenaar die door de verheffing van het nationaal toneel tot de geestelijke en culturele wedergeboorte van zijn volk wilde bijdragen. Kort na het schrijven van Gudrun dacht Rodenbach er ook even aan de spelersgilden voor dat verheven doel in te schakelen. In september 1878 voerde de Sint- Jansgilde, in samenwerking met en onder de naam van de Clauwaertsgilde Clauwaertsgilde
Lees meer
, naast Rodenbachs De nederlaag der Kerels ook een bewerking op van Schillers Fiesko. De keuze was door Rodenbach geïnspireerd en werd door hem verantwoord bij de aanvang van de vertoning. Hij schreef bij die gelegenheid de zwakheid van de Vlaamse Beweging niet enkel toe aan haar noodlottige inschakeling in de partijstrijd of aan de verbastering van het onderwijs, maar ook aan het ontbreken van een ‘kunstgenie’ waaraan de beweging zich zou kunnen optrekken, zoals de Duitse beweging dat had kunnen doen aan een Goethe of een Schiller. Met de opvoering van een stuk van Schiller wilde de Sint-Jansgilde tot de kunstopvoeding van het volk bijdragen.

Niettemin moet dit experiment Rodenbach hebben ontgoocheld. In 1880 raadde hij de spelersgilden opnieuw aan, zoals hij in 1876 en 1877 had voorgehouden, om eenvoudige stukken te spelen, zeker geen drama van Shakespeare, dat de spelers immers niet aankonden en dat bovendien door het publiek niet kon worden verteerd. Voor de toneelvernieuwing in Vlaanderen zijn de spelersgilden van weinig betekenis gebleven. Mogelijk bereikten zij wel meer resultaat met hun initiële doelstelling: de opwekking van katholieke en Vlaamsgezinde gevoelens bij het publiek. Dat hun vaderlandse drama's in ieder geval bij het volk werden gesmaakt, bewijst onder meer de grote toeloop die de opvoering van Filippine van Vlaanderen in 1876 door de Sint- Jansgilde te beurt viel. De spelersgilden kwamen bovendien tegemoet aan de behoefte van de jongeren aan een gezamenlijk ontspanningsleven.

Bisschoppelijk optreden

De spelersgilden werden al vlug in hun activiteit beknot door het optreden van de Brugse bisschop Johannes Faict Faict, Johannes
Johannes Faict (1813-1889) was bisschop van Brugge (1864-1894). In het eerste decennium van zijn episcopaat steunde hij de katholieke Vlaamse beweging. Vanaf 1875 voerde hij een repressie... Lees meer
. Op 10 augustus 1877 verordende hij aan de seminaristen en scholieren van zijn diocees dat studentenvergaderingen die werden gehouden om toneel te spelen of om over bepaalde problemen te discussiëren in de toekomst verboden waren. Dit verbod doorkruiste de plannen van Albrecht Rodenbach voor de overkoepelende Vlaamsche Studentenbond die hij weldra tot stand wilde brengen. Tijdens de daaropvolgende zomervakantie was de Brugsche Studentenkring de enige studentenspelersgilde die nog een vertoning ten beste kon geven, wellicht omdat ze niet op dezelfde ideologische golflengte zat als de andere spelersgilden. Zoals deze laatste voerde de Brugse kring nationaalgeïnspireerde toneelstukken op, maar daarnaast ook stukken zonder enige nationalistische boodschap, zelfs Franse chansons en romances. Mogelijk werd deze gang van zaken aangemoedigd door de erevoorzitter, principaal Minne van het Sint-Lodewijkscollege. Hij hield in ieder geval een beschermende hand boven de Brugse kring en woonde in 1877 persoonlijk de toneelvoorstelling bij.

Andere West-Vlaamse gilden moesten ten gevolge van het bisschoppelijk verbod hun belangrijkste activiteit, de toneelopvoeringen, opschorten. In het beste geval belegden zij nog geheime vergaderingen met voordrachten van de leden. Ook de toonaangevende Sint-Jansgilde zag dat jaar af van een openbaar optreden, maar ze bleef wel bestaan dankzij de inzet van leden-universiteitsstudenten zoals Rodenbach, Zeger Maelfait Maelfait, Zeger
Zeger Maelfait (1850-1913) stichtte, samen met Amaat Vyncke, de Gilde der Westvlaamsche Gebroeders, in de schoot waarvan de katholiek-Vlaamsgezinde Almanak voor de leerende jeugd van Vlaa... Lees meer
, Louis Laevens en Victor Chielens, die niet door het verbod werden geraakt. Mogelijk volgden sommige West- Vlaamse leerlingen en seminaristen de raad van Rodenbach om de bisschoppelijke maatregel te omzeilen door aansluiting te zoeken bij toneelgroeperingen die buiten schot bleven, zoals deze van jongelingenkringen of patronaten. Leden van de Sint-Jansgilde pasten die tactiek in ieder geval al onmiddellijk met succes toe. Zij drukten hun stempel op de eerste toneelopvoering in september 1877 van de Roeselaarse Clauaertsgilde die, omdat ze was samengesteld uit niet meer studerende oud-leerlingen van het Klein Seminarie van Roeselare, niet onder het verbod viel. Rodenbach leidde deze vertoning in met een prologus, waarin hij scherp en bitter het bisschoppelijk optreden tegen de ontluikende scholierenbeweging in West-Vlaanderen veroordeelde. Het volgende jaar werd het bisschoppelijk verbod niettemin bevestigd en zou, zoals hoger al aangehaald, de Sint-Jansgilde nogmaals spelen onder de dekmantel van de Clauaertsgilde. Het verhaal van de Gilde van Wyncom toont aan dat ook de schoolstrijd in 1879 een aangrijpingspunt voor de jongeren bood om het verbod te ontwijken.

Toch werd door het bisschoppelijk optreden de werking van de spelersgilden nagenoeg lamgelegd, mee door het waakzame oog van de parochiegeestelijkheid. De Vlaamsgezinde scholierenwerking moest zich voortaan noodgedwongen beperken tot min of meer geheime collegegilden. In 1879-1880 brachten West-Vlaamse studenten van de tweede blauwvoetersgeneratie kortstondig nog een nieuwe spelersgilde aan de Leuvense universiteit tot stand die in 1880 en 1881 vertoningen ten beste gaf in verscheidene West-Vlaamse steden. Pas op het einde van de jaren 1880 was er opnieuw een aarzelend hernemen van een Vlaamsgezinde scholieren-vakantiewerking in West-Vlaanderen. Deze werking zou, zoals overigens ook in andere provincies, pas na 1900 tot een volle ontplooiing komen onder de koepel van het Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond Algemeen Katholiek Vlaamsch Studentenverbond
Het Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond (1903-1935) was de organisatorische vormgeving van de katholieke Vlaamse studentenbeweging: een jeugdbeweging met plaatselijke bonden van ka... Lees meer
(AKVS). In die latere studentenbonden bleef toneel een belangrijke activiteit, maar het had toch een meer occasioneel en minder overheersend karakter dan het bij de spelersgilden het geval was geweest .

Literatuur

— L. Gevers, Bewogen jeugd. Ontstaan en ontwikkeling van de katholieke Vlaamse studentenbeweging (1830-1894), 1987.
— L. Gevers, ‘Eens zal de wereld zijn wat wij willen dat zij weze.’ Albrecht Rodenbach en de Katholieke Vlaamse Studentenbeweging’, in: B. Vermeulen (red.), Omtrent Albrecht Rodenbach. Historisch-literaire schetsen en essays, 2006, pp. 13-29.

Suggestie doorgeven

1998: Lieve Gevers

2023: Lieve Gevers

Inhoudstafel